Uitwerkingen
Blok C/D,
Casus 3
Sten Tönjes
,Inhoudsopgave
Casus Muriël is zwanger........................................................................................................................................2
CGO..........................................................................................................................................................................3
VTV – Zelfstudie...................................................................................................................................................10
COVA: Betekenislagen van communicatie.........................................................................................................12
AFPF.......................................................................................................................................................................14
OO-B-1 Jeugd/Kraam...........................................................................................................................................33
Psychologie (al uitgewerkt bij Casus 1)...............................................................................................................37
1
,Casus Muriël is zwanger.
Je werkt sinds twee jaar als praktijkverpleegkundige in een huisartsenpraktijk. Je bent daar vooral
bezig met patiënten voorlichting geven over chronische aandoeningen en de gevolgen die deze
hebben op het leven van de patiënt. Denk bijvoorbeeld aan diabetes, COPD en obesitas. Bovendien
geef je ook trainingen aan patiënten die hun voeding en leefstijlmoeten aanpassen.
Via de huisarts krijg je Muriël doorverwezen. Muriël heeft van haar huisarts net de uitslag gekregen
dat zij zwanger is. Ze is erg onzeker over alles wat er gaat gebeuren. Zij heeft ontzettend veel vragen.
Zij heeft op internet wel veel gevonden over “zwanger zijn”, maar weet niet goed welke informatie
op haar van toepassing is en wat ze allemaal met die informatie moet…. Bovendien heeft zij de
laatste tijd regelmatig bij spanning last van hyperventilatie. Het roken van een sigaretje geeft haar op
die momenten enigszins ontspanning.
De huisarts is van mening dat jij haar gerust kunt stellen door haar algemene informatie te geven
over de zwangerschap en alles daaromheen.
Muriël is een gezonde jonge vrouw van 21 jaar en werkt als kassière bij een supermarkt. Vijf jaar
geleden is zij verhuisd van Curaçao naar Nederland en is toen bij een tante gaan wonen. Het was de
bedoeling dat zij hier het VMBO af zou maken, maar dat is helaas niet gelukt. Ze was veel meer met
andere zaken bezig dan met school. Muriël werkt nu sinds twee jaar bij haar huidige werkgever. Dit
gaat goed, men is erg tevreden over haar. Sinds een jaar kent zij Jan, een jongeman van 22 jaar die
als fietsenmaker werkt bij een rijwielzaak verderop in het winkelcentrum waar Muriël zelf ook werkt.
Omdat zij elkaar nog niet zo lang kennen, hadden zij nog geen serieuze plannen om met elkaar
verder te gaan. Deze zwangerschap brengt hier wel verandering in: het was totaal niet gepland en
het geeft de nodige problemen. Beiden zijn er wel blij mee, maar weten niet goed wat hen allemaal
overkomt. Het wordt nu ook wel tijd om het hun ouders en andere familie te vertellen..... Hoe zullen
zij hierop reageren? Als haar tante maar niet boos wordt en haar terugstuurt naar Curaçao...
Muriël is wel van plan om het kindje te houden en Jan heeft haar beloofd haar hierbij te
ondersteunen. Samen hebben zij besloten om te gaan samenwonen in het flatje van Jan.
Sinds een paar weken is Muriël misselijk en heeft zij een paar keer 's ochtends moeten overgeven. Er
gebeurt zo veel met haar lichaam. Er gaan ook veel vragen door haar hoofd: wanneer moet
zij contact opnemen met een verloskundige, wanneer wordt de eerste echo gemaakt, hoe snel groeit
het kindje, wat kan ze doen ter voorbereiding op de bevalling. Dit alles betekent dat hun leven totaal
zal gaan veranderen: samenwonen, kinderkamer gereed maken, ouders worden van hun kindje….en
kan dat sigaretje eigenlijk kwaad?
Vandaag heb jij het gesprek met Muriël en Jan. Je hebt je goed voorbereid op de vragen die je van
hen denkt te kunnen verwachten.
2
,CGO
De student heeft kennisgemaakt met het verpleegkundig beroep binnen de jeugdgezondheidszorg.
De student weet informatiebronnen van het verpleegkundig handelen, actuele richtlijnen en
professionele standaarden in de jeugdgezondheidszorg te vinden.
- Boeken: nederlandse leerboek jeugdgezondheidszorg: deel B (7 e herziende druk)
De student kan uitleggen wat het beroepsgeheim inhoudt en weet onder welke voorwaarden het
beroepsgeheim doorbroken kan worden.
Beroepsgeheim: het beroepsgeheim is de plicht om te zwijgen over feiten en gegevens van derden,
die iemand bij het uitoefenen van zijn beroep te weten is gekomen.
Bij jongeren> is de jongeren ouder dan 16 jaar, dan bepaald hij in het beginsel zelf. Dit omdat er
grote verschillen zijn in geestelijke ontwikkeling, zal de hulpverlener steeds het belang van de
jongeren in het oog moeten houden en moeten afwegen of en in welke mate deze (de gevolgen van)
een besluit kan overzien.
Mag doorbroken worden bij:
- Als je cliënt/patiënt geen toestemming geeft, maar wanneer je als zorgprofessional wel
ernstige schade aan de patiënt of een ander kan voorkomen door de informatie aan anderen
te geven, mag je je geheimhoudingsplicht doorbreken. Je moet wel eerst alles hebben
gedaan om toestemming te krijgen
- Aan medebehandelaars de zorgverleners mag gegevens over de patiënt verstrekken aan
andere zorgverleners die ook rechtstreeks betrokken zijn bij medische behandeling.
- Aan vervangers en waarnemers de zorgverlener mag ervan uitgaan dat de patiënt het
goed vindt dat de vervanger zijn gegevens inziet, tenzij de patiënt de zorgverlener duidelijk
heeft gezegd dat bepaalde gegevens niet aan een vervanger of waarnemer mogen worden
gegeven.
- Aan ouders van kinderen en jongeren tot 16 jaar de zorgverlener mag zonder toestemming
gegevens over de jongeren delen aan zijn gezaghebbende ouders. Op deze regel geldt 1
uitzondering: meent de zorgverlener dat de belangen van de jongere in de knel komen als hij
de gezaghebbende ouders zou informeren, dan kan hij besluiten om de ouders niet of
beperkt te informeren.
- Op grond van een wettelijke plicht: als de zorgverlener een wettelijke plicht heeft om
informatie over zijn patiënt te verstrekken. In dat geval geeft hij gehoor aan deze plicht, ook
al verbreekt hij daarmee zijn beroepsgeheim.
De student kan de normale en afwijkende waarden van temperatuur van een patiënt benoemen
en interpreteren.
Thermoregulatiecentrum in de hypothalamus is gevoelig voor de temperatuur van de bloedstroom.
Bij een dalende temperatuur beperken de arteriolen (aders) in de dermis (huid) de bloedstroming
naar de huid en gaan de skeletspieren huiveren. Bij een hoge temperatuur worden de arteriolen
wijder waardoor de bloedstroom naar de huid wordt verhoogd en een stimulering van de
zweetklieren
Koorts Vrijkomen van stoffen (pyrogenen) uit ontstoken cellen uit bacteriën. Het lichaam reageert
door opwarmingsmechanismen in werking te stellen: rillen of vasoconstrictie (tot de nieuwe hogere
temperatuur is bereikt).
Onderkoeling Als de kerntemperatuur onder de 35C komt.
Normale lichaamstemperatuur tussen de 35,5 en 37,5 graden
3
,De student kent de relatie tussen klinisch redeneren en het verpleegproces.
Klinisch redeneren is het continue proces van gegevensverzameling en analyse gericht op de vragen
en problemen van de patiënt. Door middel van klinisch redeneren kan je het verpleegproces goed
uitwerken.
De student benoemt de verschillende fases van het verpleegproces en herkent de stappen van het
verpleegproces in een casus.
Het verpleegproces:
- Fase 1: gegevens verzamelen bij de verpleegkundige anamnese
- Fase 2: verpleegkundige diagnose of verpleegproblemen vaststellen( via de PES)
- Fase 3: Vaststellen gewenste resultaten
- Fase 4: verpleegkundige interventies plannen in een verpleegplan
- Fase 5: verpleegkundige interventies uitvoeren
- Fase 6: evaluatie
- Fase 7: terugkoppelen
PES:
- Probleem Probleem, klachten, gezondheidsverstoring
- Ethiologie samenhangende factoren, oorzaken
- Symptomen aanwijzingen en signalen van het probleem
Doel: Wat wil je bereiken. SMART uitwerken: Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch,
Tijdgebonden.
Interventie: Welke interventies passen erbij. Die ga je uitvoeren en evalueren. (nic , carpenito)
De student legt de begrippen vaccinatie en groepsimmuniteit uit.
Vaccinatie: Een vaccin is een middel dat bij een persoon (of dier) een immuunrespons opwekt zonder
hem ziek te maken. Hierdoor is de gevaccineerde beter bestand tegen de ziekteverwekker waar het
vaccin voor bedoeld is, dan zonder de behandeling. De term vaccineren komt van het Latijnse woord
vaccinia, koepokken.
Groepsimmuniteit: als veel mensen zich inenten voor een ziekte kunnen deze ervoor zorgen dat
andere mensen die zich niet inenten minder snel ziek worden. Ze vormen een soort van
beschermlaag over de niet ingeënte mensen heen
Actieve immuniteit= injectie , Passieve immuniteit = wat je mee krijgt vanuit de moeder (genen)
De student benoemt welke rol de JGZ speelt in de uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma.
De JGZ heeft als doelstelling het bewaken en bevorderen van gezondheid. Vervult al een lange tijd
een cruciale rol bij de uitvoering van het rijksvaccinatieprogramma. Dit programma wordt regelmatig
aangepast aan de nieuwe ontwikkelingen. De GGD voert de regie uit over de uitvoering van de
vaccinaties van het RVP. Ieder kind krijgt tussen geboorte en 9 e verjaardag vaccinaties die
bescherming bieden. Meisjes vanaf 12 moeten een baarmoederhalskanker vaccinatie hebben. Ze
zorgen er dus eigenlijk voor dat kinderen t/m 12 jaar de mogelijkheid hebben om voor verschillende
dingen gevaccineerd te worden.
Baistakenpakket JGZ:
1. Monitoring & signalering
2. Inschatting zorgbehoefte
3. Screening en vaccinatie
4. Voorlichting, advies, instructie en begeleiding
5. Beïnvloeding gezondheidsbedreigingen
4
, 6. Zorgsysteem, netwerken, overleg en samenwerking
De student kan de verschillende fases van de zwangerschap en de bevalling benoemen met
kenmerkende aspecten.
De ontwikkelingsfase:
Abortus = tot 16 weken; ofwel 111 dagen (miskraam)
Immature geboorte = 17 tot 24 weken; ofwel 112 – 167 dagen
Vroeggeboorte / prematuur = na GA van minder dan 37 weken
Extreem vroeg geboren = 24 + 0 tot 27 + 6 weken
Zeer te vroeg geboren = 28 + 0 tot 31 + 6 weken
Matig te vroeg geboren = 32 + 0 tot 36 + 6 weken
Partus à terme = van 37 + 0 tot 41 + 6 weken Partus serotinus = 42 + 0 weken of meer
Grens van levensvatbaarheid ligt tegenwoordig bij 24/25 weken. Placenta is dan over zijn functioneel
hoogtepunt heen, kan grote risico’s voor het ongeboren kind inhouden zoals gebrek aan zuurstof en
voeding.
De bevalling:
Bestaat uit ontsluitingsfase, uitdrijvingsfase, nageboortetijdperk en post placentair tijdperk.
Baringskanaal = week, benig en ovaal van vorm. Schedelliggingen = achterhoofdsligging (A),
kruinligging (K), aangezichtsligging (Aa) of voorhoofdsligging (V). laatste 3 zijn deflexieliggingen.
Volkomen stuitligging is met de benen eerst, een onvolkomen stuitligging is met de billen eerst.
Ontsluitingsfase:
Een bevalling kan op 2 manieren beginnen:
Met weeën activiteit (90%)
Met het breken van de vliezen (10%)
Ontsluitingsfase duurt bij een primipara(1 e bevalling) langer dan bij een multipara(2 e of meerdere
keer). Ontsluiting ontstaat door weeën die door hormonen worden aangestuurd: oxytocine.
Prostaglandine zorgt voor verweking van cervix. Ontsluitingsfase bij primigravida tussen 8 en 20 uur.
Bij weeënzwakte in deze fase kan oxytocine worden toegediend per infuus om weeën op gang te
helpen.
Uitdrijvingsfase:
Uit zich met de volgende symptomen:
Vrouw voelt en geeft onweertaanbare drang om te persen aan
Vliezen breken, in 60% van de gevallen gebeurd dit bij volkomen ontsluiting (10cm)
Er wordt volkomen ontsluiting geconstateerd (10cm)
De baarmoeder drijft het kind met sterke persweeën naar buiten
Tijdens uitdrijving maakt het kind een inwendige en uitwendige draaiing door spildraai zodat het kind
op de gemakkelijkste manier ter wereld komt. Bij uitdrijving kan het perineum scheuren. Episiotomie
= een knip (in perineum) wat dan nodig is vanwege foetale redenen
Nageboortetijdperk:
De geboorte van placenta en vliezen – door samentrekken van baarmoeder laat placenta los van
baarmoederwand, het neemt de vliezen van de baarmoeder mee. Met de handgreep van Künster
kan de verloskundige controleren of de placenta al los ligt. Dit doet ze door met ene hand de
navelstreng aan te spannen en drukt met de zijkant van de andere hand de buikwand van de vrouw
in, net boven de symfyse. Als de placenta nog vast zit -> wordt de navelstreng naar binnen bewogen.
Wanneer de placenta los zit -> wordt deze niet terug naar binnen bewogen en kan de vrouw hem
uitpersen.
Post placentaire tijdperk:
Na geboorte van placenta staat bovenkant van uterus ongeveer rond de navel. Dient geregeld
uterushoogte controle gedaan te worden om eventuele inwendige bloedingen snel te kunnen
vaststellen en te voelen of uterus goed samentrekt = contraheren. Fluxus = wanneer de uterus niet
goed samentrekt. Gevolg: ernstig bloedverlies dat tot grote complicaties bij moeder kan leiden.
5