Algemene economie 1
Chapter 1: Introduction
Kort samengevat is Economie de studie naar keuzes (en de gevolgen daarvan) van individuen in
een situatie van schaarste.
In de algemene economie worden 7 principes aangenomen:
1. Scarcity principle -> meer van het ene goed is minder van het andere
2. Cost-bene t principle -> er wordt geen actie ondernomen mits MO > MK
3. Incentive principle -> kosten-baten analyses voorspellen de keuzes van individuen
4. Principle of comparative advantage -> Iedereen heeft de beste welvaart als zij zich focussen
op de activiteit met de hoogste arbeidsproductiviteit
5. Principle of increasing opportunity costs -> grondsto en worden in volgorde van laag naar
hoge opportunity costs gebruikt
6. E ciency principle -> door toename aan e ciëntie wordt de gehele taart groter
7. Equilibrium principle -> een marktevenwicht heeft de hoogste totale welvaart
- Tot slot, er wordt vanuit gegaan dat individuen altijd rationeel handelen.
Belangrijke begrippen zijn:
- Economic surplus -> het verschil tussen de baten en kosten van een keuze
- Opportunity costs -> de opgeo erde baten van het beste alternatief
Er zijn 4 belangrijke valkuilen bij het beschouwen van economische problemen:
1. Kosten en baten proportioneel beoordelen ipv absoluut
2. Opportunity costs negeren
3. Verzonken kosten meetellen
4. Het verschil tussen “marginaal (= het volgende product of dienst)” en “gemiddeld (= over alle
producten of diensten)” niet weten
Economie kan op micro en macro niveau bekeken worden. Bij het micro niveau wordt naar een
speci eke markt gekeken (bijvoorbeeld prijselasticiteit, welvaartsdriehoeken). Bij macro niveau
wordt daarentegen de gehele economie beschouwd (bijvoorbeeld monetair beleid, in atie en
werkeloosheid).
Ten slotte is het verschil tussen positieve en normatieve uitsprake belangrijk:
- Positief = een afname van het aantal auto’s leidt tot een afname van de uitstoot van CO2
- Normatief = we moeten een afname van het aantal auto’s bewerkstelligen om zo de uitstoot van
CO2 te kunnen verwezenlijken.
Chapter 2: Markets, specialization and economic efficiency
Het economische systeem werkt het meest e ciënt als individuen zich specialiseren. Het ideaal is
dat men zich specialiseert in de activiteit waarin zij de hoogste arbeidsproductiviteit hebben. Er
kunnen 2 soorten advantages zijn:
- Absolute -> een activiteit sneller/goedkoper doen dan een ander
- Comparative -> minder opportunity costs hoeven op te o eren dan een ander voor een
activiteit (dus niet per se sneller/goedkoper) -> principle of comparative advantage
De verhouding tussen de arbeidsproductiviteit tussen twee goederen kan worden weergegeven
met een Production Possibilities Curve (PPC). Hierbij is er een lineaire lijn welke alle mogelijke
combinaties tussen de productie van beiden goederen weergeeft. De opportunity costs kunnen
vervolgens worden weergeven door:
OC = Afname in goed A / toename in goed B
ffi fi fi ff ffi ffi ff ff fl
, In het PPC model kunnen de volgende punten voorkomen:
- Attainable point = een punt wat zich onder of op de lijn bevindt, en dus haalbaar is met de
huidige arbeidsproductiviteit
- Unattainable point = een punt dat boven de lijn zit, onhaalbaar
- Ine cient point = een combinatie van goederenproductie waarbij je niet op de lijn zit
- E cient point = een combinatie van goederenproductie op de lijn
Door de PPCs (of ook wel Production Possibility Frontiers (PPF) genoemd) van meerdere
personen in 1 gra ek te schetsen kan het punt met de maximale economische productie (= het
punt waar het comparative advantage van beide personen maximaal is) weergeven worden. Dit
punt was zonder specialisatie een “unattainable point”, waaruit geconcludeerd kan worden dat
specialisatie dus voor een hogere economische output zorgt. Hetzelfde geldt voor landen.
Als de PPFs van een heel groot aantal individuen bij elkaar worden opgeteld (en dus een
economie gemodelleerd wordt) is de gezamenlijke PPF boogvormig. Dit is logisch gezien het feit
dat als iedereen aan 1 taak wordt gezet, de laatste werknemers exponentieel veel opportunity
costs opo eren. Derhalve is het ook logisch te specialiseren, en om mensen met de laagste
opportunity costs de nieuwe specialisatie te laten uitvoeren. -> principle of increaing opportunity
costs.
Factoren waardoor een PPF in het geheel kan toenemen zijn onder andere:
- Kennis
- Kapitaalgoederen (investeringen)
Chapter 3: Markets, Supply, Demand and Elasticity
Een markt voor een goed bestaat uit alle kopers en verkopers van dat goed en bestaat dus
slechts uit individuen. Het bevat een vraagcurve (Qv) en een aanbodcurve (Qa), welke de Q’s bij
een gegeven prijs weergeven. Het marktevenwicht is waar deze lijnen elkaar snijden, en hier is de
welvaart maximaal. Enkele begrippen:
- Buyer’s reservation price = maximale prijs van een speci eke koper
- Seller’s reservation price = minimale prijs van een speci eke verkoper
- Income e ect = verandering in vraag ten gevolge van een verandering in inkomen (inferieure
goederen <, normale en luxe goederen >)
- Substitution e ect = verandering in vraag ten gevolge van het overstappen naar een
vervangend goed
- Complementaire goederen = positief verband, goederen versterken elkaars vraag
- Substitutie goederen = negatief verband, goederen concurreren
Het oppervlak tussen de marktprijs en Qa is het productensurplus. Het oppervlak tussen de Qv en
de marktprijs is dan het consumentensurplus. De welvaart is vanzelfsprekend maximaal als dit
gezamenlijk oppervlak het grootst is, wat het geval is bij de marktprijs. Er wordt dan gesproken
van een Pareto e ciënte markt. Een minimum- of maximumprijs kan politiek gezien gewenst zijn.
Dit heeft echter wel als gevolg dat er welvaartsverlies optreedt, welke gemeten kan worden als het
afname in oppervlak van het producten- of consumentensurplus. Deze driehoek van
oppervlakteverlies wordt ook wel de Harberger driehoek genoemd.
De vraag- en aanbodcurves kunnen veranderen door factoren zoals een toename in
arbeidsproductiviteit, verlaging van kosten, toename in inkomen etc. In dat geval spreken we van
een verandering in vraag of aanbod. Wordt over de reeds bestaande curve verplaatst? -> dan is er
sprake van een verandering in vraag gevraagd of aanbod aangeboden.
Voor het bepalen van de nieuwe Qa en Qv -> tips voor mezelf:
- Even logisch nadenken over toename of afname
- Bedenk of de nieuwe marktprijs en markthoeveelheid logischerwijs hoger of lager zou moeten
uitvallen (kan alleen bij 1 veranderingen in de Qa of Qv)
Prijselasticiteit is een maat voor reactie van een gevraagde hoeveelheid op een verandering van
de prijs.
ffiffi ffff ff ffifi fifi
, Prijselasticiteit (epsilon) = reactie Q / actie P. In feite is de prijselasticiteit dus gewoon de
richtingscoe cient van een vraagcurve (of aanbodcurve kan ook maar dit komt minder vaak voor,
dan is het omgekeerd, = reactie P / actie Q).
Over het algemeen geldt:
- Groter dan 1 -> elastisch
- Kleiner dan 1 -> inelastisch
Prijselasticiteit in de vraag wordt onder andere bepaald door:
- Aanwezig zijn van substitutiegoederen
- Gedeelte van je budget dat het product opneemt
- Tijd (-> reactiesnelheid van automobilisten op prijsveranderingen in benzine is bijvoorbeeld
laag, omdat een auto lang meegaat en duur is, reactiesnelheid op de prijs van melk juist snel
want het is niet-duurzaam en relatief goedkoop).
Prijselasticiteit in het aanbod komt door:
- Flexibiliteit inputs, de verschillende bronnen waaruit grondsto en gehaald kunnen worden
- Mobiliteit inputs, in hoeverre grondsto en (of andere productiemiddelen, KANO) makkelijk
vervoerd kunnen worden
- Vermogen om substitutie inputs te produceren, hoe makkelijk het is om vervangende
productiemiddelen te verscha en
- Tijd, hoe snel nieuwe productiemiddelen worden aangetrokken
Bij een perfect elastische prijs, epsilon = oneindig, leidt een kleine toename is prijs tot het volledig
achterwege blijven van een vraag. Bij een perfect inelastische prijs, epsilon = 0, kan in theorie juist
een oneindig hoge prijs gevraagd worden.
Naast “normale” prijselasticiteit is er ook:
- Cross-price elasticiteit -> de reactie in Q na verandering van de P van een substitutie- of
complementair goed
- Income elasticity -> de reactie in Q na verandering van Y (= inkomen)
Tot slot, de voordelen van een markt:
- Zo e ciënt en groot mogelijke surplussen
- De beste keuze voor de samenleving als geheel (mits alle factoren zijn ingeprijsd)
- Betere allocatie voor grondsto en dan een centrale planningseconomie ooit zou kunnen
bereiken
Chapter 4: Demand: the benefit side of the market
Vraag kan ontstaan door peer pressure en wants, waarbij wants opgedeeld kunnen worden in
echte wants en needs. Wanneer een individu in zijn of haar vraag wordt voldaan is er sprake van
“utility” volgens het “utility maximisation model” van Bentham. De marginale utility is de extra
utility per extra goed. De meeste goederen zijn onderhevig aan een afnemende marginale utility,
waardoor een combinatie van meerdere goederen logischer is dan alles uit te geven aan 1 goed.
Er zijn twee “wetten” van toepassing bij de vraagzijde van de markt:
- The law of demand -> de vraag van een goed neemt af als de kosten stijgen
- Rational spending rule -> het uitgeven van geld dient plaats te vinden zodat de marginale utility
per euro voor ieder goed gelijk is. Dit is immers de situatie waarin de maximale totale utility
bereikt wordt
De rational spending rule kan wiskundig weergeven worden als: MU(A) / PA = MU(B) / PB
De hypothese dat ieder goed onderhevig is aan een afnemende marginale utility heeft 2
problemen:
- In de echte wereld is dit niet altijd zo
- Het meten in “utility” brengt problemen met zich mee, want hier kan je niet mee rekenen omdat
het niet te rangschikken is.
ffi ffi ffff ff ff