Uitwerking werkcolleges verdieping europees belastingrecht
Werkcollege 1
Algemene aantekeningen
Vak is gebaseerd op je eigen mening en argumenten. Het uitgangspunt is altijd het beslissingsschema
van het HvJ. Dit schema verloopt als volgt:
1) Speelt de situatie zich af binnen de werkingssfeer van het EU recht?
- Personele werkingssfeer: op basis van het subject, heeft het subject toegang tot de EU
vrijheden?
- Geografische werkingssfeer: op basis van waar? Er dient sprake te zijn van een
grensoverschrijdende transactie.
- Materiële werkingssfeer: op basis van het object, welke vrijheid is van toepassing?
• Vrijheid van vestiging (vrijheid van ondernemen)
• Vrijheid van kapitaal (vrijheid van beleggen)
• Vrijheid van goederen en diensten (vrijheid van ondernemen)
• Vrijheid van personen (vrije verkeer van werknemers)
2) Veroorzaakt lidstaat X eenzijdig een verstoring of belemmering, puur omdat de
belastingplichtige de grens over is gegaan (discriminatie)? Of is de verstoring ontstaan door
een wisselwerking tussen verschillende belastingstelsels van de lidstaten (dispariteit)?
- Indien het om een eenzijdige verstoring gaat, dan is er mogelijk strijd met de vrijheden van
de EU.
3) Is er een rechtvaardiging voor de verstoring of belemmering?
- Bijv om misbruik te bestrijden
- Bijv om integriteit van hun belastingstelsel te bewaken
- Bijv omdat het buitenland geen verdere informatie verstrekt over de situatie
Indien er bij het tentamen aangegeven is dat de vrijheden van toepassing zijn, dan hoef je de reikwijdte
vraag niet uit te werken. Als dat niet aangegeven is dien je altijd de werkingssfeer te toetsen! Onthoud:
er dient altijd sprake te zijn van een grensoverschrijdende situatie! Er is nog niet geoordeeld over de
casus waarin de vrijheid van kapitaal in het geding is binnen een pure interne situatie, alleen ook daar
zou je onderbouwen dat er dus niet voldaan wordt aan de geografische werkingssfeer.
Opgave 1
Het in de Verenigde Staten van Amerika gevestigde USA Co is onderdeel van een Amerikaanse
multinational, Jumping Group, die actief is in de internationale sportkledingbranche. Binnen Jumping
Group is men voornemens om vanuit USA Co een distributiecentrum op te zetten in België van waaruit
de producten van Jumping Group binnen de EU worden verspreid. Laten we voor het voorbeeld even
aannemen dat USA Co vanwege zijn Amerikaanse vestigingsplaats in België niet in aanmerking komt
voor een bepaalde aftrekpost, en dat binnenlands vennootschapsbelastingplichtigen in België deze
aftrekpost wel krijgen.
Vraag a: Kan USA Co een beroep doen op de
bescherming van de EU-verdragsvrijheden in een
poging op basis van non-discriminatie-
argumenten alsnog de aftrekpost te krijgen? Of
kan België de vennootschap toegang tot de
vrijheden weigeren?
,Uitwerking
Wat is hier precies het probleem? Stel dat US Co dmv een dochteronderneming zicht in België was
gaan vestigen, dan was die onderneming opgericht naar Belgisch recht en dan waren de kosten wel
aftrekbaar geweest. Omdat je nu vanuit Amerika een vaste inrichting vestigt in België wordt je in eerste
instantie benadeeld. Je wilt daarom weten of je een beroep kan doen op de vrijheden van het EU recht.
Het EU recht is namelijk gebaseerd op het gelijkheidsbeginsel en neutraliteitsbeginsel, daardoor zou,
indien US Co ook recht heeft op die beginselen, gelijk behandeld moeten worden en zouden de kosten
wel aftrekbaar moeten zijn.
Het idee van de interne markt is dat geen enkele ondernemer door middel van verschillende
belastingregels een voordeel verkrijgt ten opzichte van zijn andere concurrenten. Als jij als bedrijf X uit
NL je wilt vestigen in Duitsland maar daar vervolgens meer belasting moet betalen dan een Duits
bedrijf, wordt je benadeeld en belemmerd in je ondernemingsactiviteiten. Als je meer belasting moet
betalen moet je immers ook een hogere prijs vragen om dezelfde winst te behalen, waardoor de
producten van je concurrent aantrekkelijker worden en bedrijf X zichzelf uit de markt moet prijzen. Dit
wil de EU dus voorkomen door middel van het concept van de interne markt.
Eerst dienen we te kijken naar de personele werkingssfeer, vallen juridische entiteiten onder de
personele werkingssfeer? Om hieraan te voldoen dien je als natuurlijk persoon een paspoort van een
EU lidstaat te hebben en als vennootschap dien je opgericht te zijn naar het recht van een EU-lidstaat
en dien je feitelijk gevestigd te zijn in een van de EU-lidstaten.
Omdat in deze casus US Co opgericht is nar Amerikaans recht heeft het per direct al geen toegang tot
de vrijheden van de EU. Stel dat de feitelijke leiding van US Co wel in België zou zitten, blijft de conclusie
hetzelfde. Er moet namelijk zowel aan het vereiste van de feitelijke leiding voldaan worden als van de
oprichting. Er wordt dus niet voldaan aan de personele werkingssfeer, waardoor US Co geen beroep
kan doen op de vrijheden van de EU.
Maar, de vrijheid van kapitaal kent ook derdenwerking. Als de materiële werkingssfeer dus de vrijheid
van kapitaal betreft, kan US Co wel een beroep doen op de bescherming van deze vrijheid. De vraag is
dus, welke materiële werkingssfeer is hier van toepassing? Als we de analyse van FII aanhouden, zien
we dat de feiten wijzen op het verrichten van economische activiteiten in België. Als we vervolgens
kijken naar de nationale wetgeving waar het om gaat, dan gaat het om de winstbelasting. Zowel de
belasting als de feiten vinden plaats in de ondernemingssfeer, wat betekent dat er sprake is van de
vrijheid van vestiging.
Extra: Voor de vrijheid van kapitaal geldt een universele werkingssfeer. Dus als de materiële
werkingssfeer de vrijheid van kapitaal betreft, dan wordt de personele werkingssfeer overruled door
de universele werkingssfeer. Dan maakt het niet uit waar je woont of welk paspoort je hebt. Hierdoor
komt er dus nadruk te liggen op de vraag welke materiële werkingssfeer van toepassing is. De vrijheid
van kapitaal heeft geen wederkerige werking (heeft dus een eenzijdige werking). Dit houdt in dat als
een Amerikaan in Duitsland investeert Duitsland deze Amerikaan niet anders mag behandelen.
Andersom, als een Duister in Amerika investeert dan is Amerika niet gehouden om te voorzien in gelijke
behandeling.
,Er zijn een aantal arresten gewezen omtrent de vraag wanneer er nu sprake is van vrijheid van kapitaal
(zie ook curia database):
- FII (3 arresten totaal): focus op de vraag of er sprake was van de vrijheid van vestiging of
de vrijheid van kapitaal. HvJ pakte hier twee elementen: kijken naar de feiten van de casus
en kijken naar de relevante nationale wetten.
• In deze zaak ging het om een meerderheidsbelang, er was een controlerende aandelen
belang in een buitenlandse dochtermaatschappij en daar werd dividend van
ontvangen. Er was destijds een soort creditregeling in de UK zijn wet opgenomen ter
voorkoming van dubbele belasting, maar die gold niet ten aanzien van buitenlandse
dochters. Nu was de vraag of dit onder de vrijheid van kapitaal of onder de vrijheid
van vestiging viel. HvJ keek toen naar de relevante nationale bepaling, maar die was
niet eenzijdig bedoeld voor ondernemen of beleggen. Het was dus een generieke
bepaling waardoor niet obv de wet bepaald kan worden welke vrijheid van toepassing
was. Maar, toen oordeelde het HvJ dat de deur naar de vrijheid van kapitaal ook open
gaat wanneer er sprake is van een geldstroom met betrekking tot een
vestigingshandeling. Dus toen moest er naar de feiten gekeken gaan worden of op
basis daarvan dan de vrijheid van kapitaal van toepassing kon zijn. Het ging dus om
een controlerend belang in een buitenlandse dochtervennootschap. HvJ oordeelde
dat hier wel sprake was van de vrijheid van kapitaal, omdat het dus een generieke
wetsbepaling was.
• Kern: bij minderheidsbelang kan je nooit uitkomen op ondernemen, omdat je dan niet
voldoende belang hebt om de economische activiteiten van je dochter te bepalen.
Hierdoor kan in die situaties sowieso geen sprake zijn van een wetsbepaling die
generiek is. Omdat het hier om een meerderheidsbelang gaat, kon de vrijheid van
vestiging die ziet op ondernemer wel van toepassing zijn. Omdat de wetsbepaling
generiek was (dus niet bepalend voor welke vrijheid aan de orde was), werd op basis
van de feiten geoordeeld dat de vrijheid van kapitaal wel van toepassing was.
→ Minderheidsbelang: altijd vrijheid van kapitaal
→ Meerderheidsbelang: is de relevante wetsbepaling generiek van aard? Dan
ook vrijheid van kapitaal. Tenzij, de standstilbepaling van toepassing is
(eerdere regelgeving die al bestond voor 1 januari 1993). Die oude
discriminerende regelgeving mag dus nog wel blijven bestaan.
- Fidium Finanz: gaat het om kapitaal of gaat het om diensten? Hier wordt een weegschaal
analyse uitgevoerd, HvJ gaat kijken wat zwaarder weegt.
• Indien je Fidium Finanz toepast ga je kijken waar een hoofdzakelijk een inbreuk op
wordt gemaakt. In dit geval zie je dat er sprake is van een belemmering bij de
winstbelasting vanwege de niet-aftrekbare kosten om een ondernemingsactiviteit te
ontplooien, en dit is een vestigingshandeling. Dus dan kom je tot de conclusie dat er
hoofdzakelijk een inbreuk wordt gemaakt op de vrijheid van vestiging.
- Jahin: gaat het om werken of gaat het om kapitaal? → geen onderdeel van de stof
, Er is wel een uitzondering op deze personele werkingssfeer, dat is wanneer een EU-lidstaat zelf zegt
een derde land te willen beschermen onder het EU recht. In dat geval acht het HvJ competent om
inhoudelijk een oordeel te vellen over de situatie (Dzodzi arrest & Leur-Bloem).
- Dzodzi: wanneer er sprake is van een internationale situatie is, dus buiten de geografische
werking, zoals in casu met Amerika het geval is, als een EU-lidstaat dan zegt dat ze het EU-
recht willen toepassen, dan zal ook hier het HvJ zichzelf bevoegd achten om een oordeel
te vellen om te voorkomen dat de vrijheden verschillend inhoudelijk worden uitgelegd.
Het is wel aan de nationale wetgevers om te bepalen wat de verdere reikwijdte van de EU
regeling zijn ten opzichte van derden.
- Extra Cilfit: Nationale rechter is verplicht tot het stellen van prejudiciële vragen aan het
HvJ
- Leur-Bloem: ging over de fusierichtlijn, NL wou toen dat de richtlijn ook gold ten aanzien
van pure binnenlandse situaties. Toen kwam er een casus van mevrouw Leur-Bloem en zij
had twee BV’s en deze BV’s wilde ze met elkaar laten fuseren. Volgens de Nederlandse
wet kon dit toen niet met een doorschuiffaciliteit. Het Hof van Justitie oordeelde dat bij
de implementatie van de Europese regels Nederland heeft gezegd dat ze hetzelfde ook
voor puur binnenlandse situaties zouden doen. Dit is waarom het Hof van Justitie zichzelf
bevoegd vond om hier wat over te zeggen. Dus de casus is hier niet grensoverschrijdend,
maar omdat Nederland zelf gekozen heeft om hetzelfde toe te passen in de binnenlandse
situatie, dan mag het Hof van Justitie hier wat over zeggen. De conclusie in de Leur-Bloem
zaak, was dat de fusie in strijd was met de Fusierichtlijn.
• Dit arrest is voor Nederland van belang in bijvoorbeeld de Dividendbelasting. In de
Dividendbelasting hebben we de inhoudvrijstelling ex. art. 4 Div. bl. De term misbruik
is overeenkomstig een misbruikdoctrine dat later in het vak aan bod komt. Het blijkt
dat Nederland in misbruik situaties de vrijstelling niet wordt gegeven. Nederland heeft
gekozen om deze misbruik doctrine toe te passen bij dividend van Nederland naar een
andere EU-lidstaat, maar ook van Nederland naar een derdenland. Hier zal het Hof
zeggen dan Nederland er zelf voor heeft gekozen om dit buiten de reikwijdte te doen
en dan is de HvJ bevoegd om hierover een oordeel te vellen.
Conclusie: lidstaten kunnen dus zelf bepalen dat de reikwijdte van EU regels ten aanzien van hun land
wijder gelden, dus ook voor derde landen. Naast deze situatie zijn er nog 3 andere situaties waarbij
het HvJ zich bevoegd verklaard te oordelen. Deze situaties zijn weergeven in het Ullens de Schooten
arrest. Daar is de lijn van Dzodzi het meest handig samengevat.
Extra: Ullens de Schooten, Het HvJ acht zich ten aanzien van zogenaamde interne situaties bevoegd
om te oordelen in de volgende gevallen:
- Wanneer niet kan worden uitgesloten dat in andere lidstaten wonende burgers interesse
(zouden) hebben om gebruik te maken van de interne markt vrijheden (Oosthoek-
rechtspraak);
- Wanneer het antwoord van het HvJ leidt tot vernietiging van bepalingen die niet alleen
van toepassing zijn op nationale burgers maar ook op burgers van andere lidstaten (Libert);
- Wanneer het nationale recht omgekeerde discriminatie verbiedt, d.w.z. ‘wanneer het
nationale recht de verwijzende rechter voorschrijft een burger van zijn lidstaat dezelfde
rechten toe te kennen als een burger van een andere lidstaat in dezelfde situatie aan het
Unierecht zou ontlenen’ (Guimont-rechtspraak);
- Wanneer het nationale recht – buiten de werkingssfeer van het EU-recht – het EU-recht
van toepassing verklaart of ‘dezelfde aanpak’ kiest (Dzodzi-rechtspraak).