Samenvatting Persoonlijkheidsstoornissen
Hoorcollege 1 Introductie
Leerdoelen
Beschrijf (DSM-5) kenmerken van PS's in het algemeen en PS-clusters
Beschrijf hoe individuele PS's clusteren
Verklaar algemene historische ontwikkelingen in de diagnose van PS's bij DSM
Noem de primaire (voorgestelde) wijzigingen voor PS's van DSM-IV naar DSM-5
Algemene Persoonlijkheidsstoornissen
Persoonlijkheid
Persoonlijkheid is ‘blijvende patronen van waarnemen van, omgaan met en denken over de
omgeving en zichzelf die worden getoond in een breed scala van sociale en persoonlijke contexten’
Wat is persoonlijkheid? Persoonlijkheid is een voortdurend/stabiel patroon van de manier waarop jij
denkt/voelt over de wereld en interacteert met die wereld. Dus met andere mensen, maar ook met
jezelf. Je doet dit op een vrij stabiele manier wanneer je in verschillende of sociale contexten terecht
komt. Je kunt iemand zijn persoonlijk bepalen aan de hand van de Big Five (5 factor model). De Big
Five bestaat uit: extraversie, neuroticisme, vriendelijkheid/sociaal, ordelijkheid, openheid voor nieuwe
ervaringen.
Een persoonlijkheidsstoornis…
Volgens de DSM-5 is een persoonlijkheidsstoornis (PS) ‘een blijvend patroon van innerlijke ervaring
en gedrag dat afwijkt van de verwachtingen van de cultuur van een individu, alomtegenwoordig en
inflexibel is, begint in de adolescentie en vroege volwassenheid, stabiel is in de tijd en leidt tot klinisch
significant angst (distress) of beperking in sociale, beroepsmatige of andere functiegebieden.’
Leg je dit langs persoonlijkheid dan zie je in zin 1 al een overeenkomst. Er is sprake van een blijvend
patroon van innerlijke ervaring en gedrag. Het moet dus stabiel zijn en niet te veel veranderen en dit
komt ook terug in de verdere beschrijving van PS. De aanname dat het redelijk stabiel en
onveranderlijk door de tijd is, maakt het de kern van persoonlijkheid of persoonlijkheidsstoornis.
Daarnaast is het voor PS (rood) het meest belangrijk dat het voldoet aan ons algemene criterium voor
een mentale stoornis. Het moet leiden tot significant lijden of beperkingen voor de persoon die
daaraan leidt en zijn directe omgeving en directe invloed uitoefent op het al dan niet kunnen
functioneren in sociale setting. Dit is waar een persoonlijkheid vaak de grens overgaat naar een
persoonlijkheidsstoornis. Je kunt een persoonlijkheidsstoornis ook op ernst samenvatten en dat gaan
we later in de colleges zien.
Patronen manifesteren in…
In de DSM-5 is ook opgenomen dat zo’n soort patronen zich op verschillende manieren kunnen uiten:
Cognitie - manieren om zichzelf, anderen en gebeurtenissen waar te nemen en te
interpreteren
Affectiviteit - bereik, intensiteit, labiliteit en geschiktheid van emotionele respons
Interpersoonlijk functioneren – manier waarop jij bestaat in de ogen van anderen of samen
met anderen mensen
Impulsregeling
Uitsluitingscriteria
In de DSM zijn ook wat uitsluitingscriteria opgenomen. Je kunt niet zeggen dat iemand een
persoonlijkheidsstoornis heeft als het eigenlijk een uiting is van een andere mentale stoornis. Als jij
denkt dat iemand hallucinaties laat zien en voldoet aan het beeld van schizofrenie is het niet de
bedoeling dat je gaat zeggen dat iemand leidt aan de schizoïde persoonlijkheidsstoornis. Omdat in dat
moment de meer kortdurende geestelijke stoornis altijd eerst gediagnosticeerd moet worden voordat
je op een onderliggend persoonlijkheidsniveau een stoornis zegt waar te nemen bij mensen.
Je moet ook kijken of de stoornis/ symptomen die je ziet niet het gevolg is van fysiologische
effecten van het misbruik van alcohol of middelen bijvoorbeeld. Hiermee wordt bedoeld dat je
goed met oppassen dat iemand in een bepaalde context door bepaalde stressoren of voorbijgaande
mentale toestanden zoals een depressie, zich op een bepaalde manier laat zien en met jou
Pagina 1 van 72
,interacteert dat je dat niet mag wijten aan onderliggende voortdurende/stabiele persoonlijkheid. Je
moet het altijd aan de contextuele stressor wijten.
PS-criteria DSM-5
Als je in de DSM-5 kijkt dan heb je eerst een zin met de kern van de persoonlijkheidsstoornis.
Vervolgens krijg je de symptomen waarvan er wordt gezegd dat ze bij die persoonlijkheidsstoornis
horen. Naast een beschrijving van criteria en kenmerken wordt het volgende vermeld:
Diagnostische kenmerken
Bijbehorende functies ter ondersteuning van diagnose
Prevalentie
Ontwikkeling en cursus
Risico- en prognostische factoren
Cultuurgerelateerde diagnostische problemen
Geslachtsgerelateerde diagnostische problemen
o We weten bijvoorbeeld dat theatrale PS vaker voorkomt bij vrouwen. We moeten als
therapeut niet de mogelijkheid vergeten dat het ook bij mannen kan voorkomen.
Differentiële diagnose
o Zijn er andere stoornissen die erop lijken of overlap hebben met de stoornis
Clusteren van individuele persoonlijkheidsstoornissen
De DSM-5 persoonlijkheidsstoornissen
In de huidige DSM-5 worden er 10 verschillende PS genoemd:
1. Antisociale PS 6. Theatrale/ histrionisch PS
2. Borderline PS (BPS) 7. Obsessief-compulsief PS (OCD)
3. Vermijdende PS 8. Paranoïde PS
4. Afhankelijke PS 9. Schizoïde PS
5. Narcistische PS 10. Schizotypische PS
Persoonlijkheidsclusters
Er zijn drie clusters waarin we de PS kunnen indelen, cluster A, B of C.
Cluster A
Cluster Specifieke PS Karakteristieken
Cluster A Paranoïde, schizoïde en schizotypische Vreemd, excentriek, raar
Cluster B
Cluster C
Cluster A is het excentrieke of vreemde cluster. Dit cluster zie je niet zo heel veel in de psychiatrische
praktijk. De mensen in dit cluster hebben vaak wantrouw in andere mensen of niet zo’n behoefte aan
sociaal contact. Dat is een kernsymptoom waarbij je begrijpt dat iemand niet zo snel hulp zal zoeken
van anderen. De mensen in dit cluster ervaren hun stoornis ook niet altijd als een probleem.
Cluster A PS Algemene beschrijving
Paranoïde Wantrouwen, achterdocht
Schizoïde Onthechting van sociale relaties, beperkt bereik van emotionele expressie (in
interpersoonlijke situaties)
Schizotypisch Acuut ongemak in hechte relaties, cognitieve en / of perceptuele verstoringen,
excentriciteiten van gedrag
Paranoïde: Wantrouwen naar anderen. Dit komt best vaak voor met andere PS. Je kunt je
voorstellen als je een PS hebt je vaak moeizame interacties hebt met de wereld om je heen
(kern). Dat je door die moeizame interacties steeds een gevoel krijgt van wantrouwen dat is
niet zo raar. Dit komt vaak dus voor naast een andere PS.
Schizoïde: Niet zo geïnteresseerd zijn/terugtrekken uit sociale interacties en niet veel
emoties/affect laten zien in interpersoonlijke situaties.
Schizotypisch: Toont deel overlap met de andere. In de kern hebben ze vaak een moeizame
relatie met andere mensen, maar gaat het samen met de positieve symptomen die je van
schizofrenie kunt herkennen. Dus dat je excentriek bent in je kleding en gedrag wat
samengaat met cognitieve of perceptuele afwijkingen/ problematiek (lichte wanen/hallucinatie
Pagina 2 van 72
, neigingen). Dit is de PS die tot het meeste lijden leidt bij anderen mensen en overlapt met
schizofrenie.
Cluster B
Cluster Specifieke PS Karakteristieken
Cluster A Paranoïde, schizoïde en schizotypische Vreemd, excentriek, raar
Cluster B Borderline, narcistisch, theatraal, antisociaal Dramatisch, emotioneel,
onvoorspelbaar (erratisch),
wild, ‘het is allemaal over mij!”
Cluster C
Mensen met een persoonlijkheidsstoornis uit het cluster B zijn vaak impulsief en vinden het moeilijk
om met hun emoties om te gaan.
Cluster B PS Algemene beschrijving
Theatraal Overmatige emotionaliteit en aandacht zoeken
Narcistisch Grandiositeit, behoefte aan bewondering en gebrek aan empathie
Antisociaal Veronachtzaming en schending van de rechten van anderen
Borderline Instabiliteit van interpersoonlijke relaties, zelfbeeld en affecten, en
uitgesproken impulsiviteit
Theatraal: excessief emotioneel (veel emoties en aandacht zoek gedrag van anderen
mensen). Ze hebben de aandacht van anderen mensen nodig.
Narcist: grandiositeit. Het gevoel dat je door andere bewonderd moet worden. Ze hebben ook
een gebrek aan empathie naar anderen mensen.
Antisociaal: continue over de rechten of grenzen van anderen mensen gaan. Een hele grote
populatie in forensische setting leidt aan deze stoornis.
Borderline: stabiele instabiliteit. Dit betekent dat ze op alle vlakken die je kunt bedenken
continue fluctueren.
Cluster C
Cluster Specifieke PS Karakteristieken
Cluster A Paranoïde, schizoïde en schizotypische Vreemd, excentriek, raar
Cluster B Borderline, narcistisch, theatraal, antisociaal Dramatisch, emotioneel,
onvoorspelbaar (erratisch),
wild, ‘het is allemaal over mij!”
Cluster C Afhankelijk, vermijdend, obsessief-compulsief Angstig, bang, bezorgd
De persoonlijkheidsstoornissen die vallen onder cluster C hebben vaak kenmerken die worden
omschreven als angstig, gespannen en grote mate van controle.
Cluster C PS Algemene beschrijving
Vermijdend Sociale remming, gevoelens van ontoereikendheid, overgevoeligheid voor
negatieve evaluatie
Afhankelijk Onderdanig en vasthoudend gedrag, overmatige behoefte om verzorgd te
worden
Obsessief- Preoccupatie met ordelijkheid, controle en perfectionisme
compulsief
Vermijdend: veel sociale inhibitie en terugtrek gedrag. Niet graag met andere samenwerken
of zelfs relaties uit de weg gaan. Dit komt uit een voortdurend gevoel dat je niet genoeg bent
dus een laag zelfbeeld.
Afhankelijk: vermijdt niet anderen, maar vanuit een slecht zelfbeeld gaan ze veel aan
anderen mensen hangen. Zij zullen anderen mensen altijd nodig hebben om mee beslissingen
te nemen in hun leven en het gevoel te hebben dat het goed met ze zal komen.
OCD: stoornis die in de kern draait om een preoccupatie met ordelijkheid, planmatigheid en
vooral controle over de wereld. De angst zit hem erin dat ze alles willen controleren –
perfectionisme nastreven.
Kernkenmerk van het hele cluster is: angst die gaat over hoe jij in de wereld staat en hoe anderen jou
zullen interpreteren. Dit heeft te maken met je lage zelfbeeld.
Pagina 3 van 72
, Historische ontwikkeling in diagnosticeren persoonlijkheidsstoornissen in DSM
DSM en andere handleidingen
Een veel gebruikte handleiding is de DSM. Het voordeel van de DSM is dat verschillende therapeuten
en wetenschappers het eens moet worden over de kernsymptomen en de stoornis waarover het gaat.
Hierdoor ga je de betrouwbaarheid van het diagnosticeren verhogen. In de jaren ‘20/ ‘30 kwam daar
meer vraag naar en rondom de WOII kwam er meer interesse naar het kunnen beschrijven van PTSS
bij veteranen op een betrouwbare manier, namelijk op dezelfde manier. Dit heeft geleid tot de eerste
DSM in de jaren 50. In NL wordt er gewerkt met de DSM. Als je als therapeut werkt met de cliënten
dan moet je aan de hand van de DSM diagnosticeren voor bijvoorbeeld de zorgverzekering. De DSM
is dus ook handig in ons zorgstelsel.
Andere handboeken die worden gebruikt zijn de ICD-10. Dit is een boek dat door de hele
geneeskunde wordt gebruikt en een soort subboek gaat over mentale en gedragsstoornissen. Sinds
de DSM-III zie je dat er veel overlap is tussen de DSM en ICD-10.
Er zijn ook andere handboeken, maar die zijn vaak meer vanuit het theoretisch oogpunt weergegeven.
Een voorbeeld is de Psychodynamic diagnostic Manual.
Classificatie PS in DSM-I tot DSM-IV
Dit zijn de verschillende
stoornissen die in de
verschillende DSM werden
gebruikt.
Je ziet in dit plaatje dat er een
wisseling zit van de DSM II naar
de DSM III. In de DSM III
hebben ze enorme stappen
gemaakt om de DSM-theorie
neutraal te maken. Dit deden ze
door echt hele grote meta-
analyses te doen en heldere
keuzes te maken wat er wel en
niet in de DSM moet.
Er is 1 stoornis die in de DSM-III
nog wordt genoemd, maar
daarna niet meer. Dat is de
passief-agressieve PS. We gaan
nu bekijken waarom dit geen
valide PS meer is om te
diagnosticeren.
De DSM-5 staat hier niet tussen,
maar zoals je ziet is dit hetzelfde
als de DSM-IV.
Passief-agressieve PS
Een kernkenmerk van passief-agressieve PS is ‘verborgen vijandigheid naar andere mensen’. Dat
kan zich uiten op verschillende niveaus. Het kan gaan om mensen die veel zuchten, expres te laat
komen om afspraken te saboteren, niet mee willen werken aan de taak die plaatsvindt. Dit zijn
Pagina 4 van 72