Leerdoelen
Personen- en familierecht
Week 1, inleiding, artikel 8 EVRM en minderjarigheid:
In art. 8 EVRM is het recht op familie- en gezinsleven vastgelegd:
1. Eenieder heeft recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en
correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de
wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid,
de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en
strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de
rechten en vrijheden van anderen.
1. Verklaren waarom de uitspraak in de Marckx-zaak van belang is geweest voor het Nederlandse recht;
De reikwijdte van art. 8 EVRM is voor het eerst goed duidelijk geworden door de uitspraak in de Marckx-case.
Casusschets Marckx-case:
In de Marckx-zaak ging het om een Belgische dame, Paula Marckx, die ongehuwd was en een dochter had, Alexandra.
Mevrouw Marcks vond dat zij als ongehuwde moeder ten onrechte werd gediscrimineerd door de Belgische wetgeving.
Volgens de Belgische wetgeving van dat moment was een ongehuwde moeder, anders dan een gehuwde moeder, in
juridisch opzicht niet meteen de moeder van dat kind. Zij moest om dat te bewerkstelligen eerst het kind erkennen en
adopteren. Hiermee werd Alexandra achtergesteld, ten opzichte van kinderen met gehuwde ouders, bij wie de ouder-
kind band wel automatisch na de geboorte werd bevestigd. De bedoeling van de Belgische wetgeving van dat moment
was dat daarmee gestimuleerd werd dat mensen eerst zouden gaan trouwen voordat ze een kind zouden krijgen.
Deze maatschappelijke norm was zeker niet uniek voor België. In heel Europa was de norm een lang tijd: eerst
trouwen dan pas een gezin stichten. Toen Paula Marckx bij de Belgische rechters geen gelijk had gekregen, stapte ze
naar het EHRM.
Het hof gaf haar wel gelijk en oordeelde dat de Belgische wetgeving in strijd was met art. 8 en 14 EVRM. Art. 14 EVRM
bepaald dat de rechten die aan het EVRM kunnen worden ontleend, door iedere burger moeten kunnen worden
ingeroepen, zonder enig onderscheid. Dat er zelfs na erkenning en adoptie van Alexandra verschillen bleven ontstaan
in de relatie met de grootouders en andere familieleden, in vergelijking met binnen huwelijk geboren kinderen, kon
volgens het hof niet door de beugel. Vooral door het hof gebruikte interpretatiemiddel was bijzonder; gesteld werd dat
het verdrag moest worden geïnterpreteerd in de ‘light of the present-day conditions’ en dus niet volgens de
maatstaven die golden op het moment dat het verdrag tot stand kwam (anders gezegd: het begrip Family life moest
niet op een statische manier worden geïnterpreteerd, maar op een dynamische manier).
Met de Marckx-zaak werd ook voor het eerst duidelijk dat uit art. 8 EVRM, niet alleen negatieve maar ook positieve
verplichtingen voortvloeien. Een negatieve verplichting houdt in dat de Staat zich niet mag inmengen in de
grondrechten van burgers (stilzitten). Positieve verplichtingen houden in dat de Staat verplicht is tot handelen; hij
moet ervoor zorgen dat de wetgeving in overeenstemming wordt gebracht met het EVRM.
Ook is het belangrijk dat het begrip Family life niet beperkt is tot kerngezinnen, maar ook dat de betrekkingen tussen
andere verwanten (zoals grootouders en kleinkinderen), eronder kunnen vallen. Een vertaling van het begrip Family
life tot gezinsleven gaat echt om gezins- en familieleven.
Marckx-case in het Nederlands recht:
De uitspraak in de Marckx-zaak was niet alleen voor België, maar ook voor de andere lidstaten, van groot belang. Na
de Marckx-zaak is er een stroom van gerechtelijke uitspraken gekomen waarbij in sommige gevallen ook de
Nederlandse wetgeving in strijd met art. 8 EVRM is bevonden. Om die reden heeft de Nederlandse wetgever het
familierecht op onderdelen grondig aangepast. Zo zijn onder andere het afstammingsrecht, het gezag recht en het
naamrecht flink gemodaliseerd in 1998 en is er in 2001 voor paren met gelijk geslacht mogelijk gemaakt om in het
huwelijk te treden en een kind te adopteren en in 2014 is het voor duomoeder een stuk gemakkelijker geworden om
het moederschap te verwerpen.
Belangrijke vragen bij art. 8 EVRM:
1. Is er tussen bepaalde personen sprake van Family life? Zie leerdoel 2.
2. Welke consequenties heeft dat dan? / Welke rechten en/of plichten brengt dat mee tussen die personen?
Zie leerdoel 3.
In een wetsartikel wordt het begrip ‘Family life’ niet direct genoemd. Vaak wordt er gesproken over ‘nauwe
persoonlijke betrekking’.
2. Onderbouwen wanneer in het familierecht tussen twee personen sprake is van family life;
Uit jurisprudentie van het EHRM blijkt dat er in de volgende situaties sprake kan zijn van family life:
- Tussen echtgenoten (samenwoning is geen vereiste);
- Tussen een man en een vrouw die een relatie hebben die vergelijkbaar is met een huwelijk (samenwoning is
geen vereiste);
- Tussen ouders en een uit hun huwelijk geboren kind (vanaf het moment van de geboorte van het kind;
samenwoning is geen vereiste);
- Tussen ongehuwde, langdurig samenwonende ouders en hun kind;
1
, - Tussen moeder en kind;
- Tussen de man die het kind erkend heeft en het kind;
- Tussen de biologische vader en het kind (er moet sprake zijn van bijkomende omstandigheden, zoals:
samenleving of omgang, verzorging of een relatie met de moeder);
o Donorvader en kind:
Onbekende donor geen family life.
Bekende donor als er sprake is van betrokkenheid tijdens zwangerschap + opvoeding kind
kan er family life zijn.
- Tussen naaste bloedverwanten en het kind (er moet nauwe persoonlijke betrekkingen bestaat);
- Tussen pleegouders of opvangouders en kind;
- Tussen een niet-biologische ouder en kind.
3. Globaal aangeven welke rechten en plichten kunnen voortvloeien aan een relatie die als family life kan
worden bestempeld;
Family life kan relevant zijn voor:
- Het recht op contact (omgangsregeling, zorgverdeling);
- Het recht op informatie;
- Gezamenlijk gezag;
- Recht van ouder en kind op verzorging en opvoeding van het kind door de ouder;
- Aanspraak van het kind op levensonderhoud;
- Aanspraken betreffende geslachtsnaam.
4. De begrippen family life, familierechtelijke betrekkingen, bloedverwantschap en aanverwantschap
met elkaar vergelijken en uitleggen in welk opzicht deze begrippen van elkaar verschillen;
Begrip Uitleg
Family life In art. 8 EVRM is het recht op familie- en gezinsleven vastgelegd:
1. Eenieder heeft recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en
gezinsleven, zijn woning en correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van
dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische
samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de
openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen
van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid
of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van
anderen UITZONDERING.
Familierechtelijke Op grond van art. 1:197 BW staan een kind, zijn ouders en hun bloedverwanten in
betrekkingen familierechtelijke betrekking tot elkaar.
Bloedverwantschap Bloedverwantschap is de relatie tussen twee personen van wie de een van de ander
afstamt.
Voorbeeld: juridische vader.
Art. 1:3 lid 1 BW.
Aanverwantschap Aanverwantschap is de relatie tussen u en de bloedverwanten van uw echtgenoot of
geregistreerde partner (aangetrouwde familie).
Voorbeeld: schoonouders.
Art. 1:3 lid 2 BW.
Verschil tussen family life en familierechtelijke betrekkingen:
Bij family life is er geen sprake van een juridische band, terwijl dit bij familierechtelijke betrekkingen wel zo is. Bij
family life gaat het om de manier hoe je contact hebt met de andere.
5. Aangeven in hoeverre minderjarigen in het Nederlandse recht bekwaam zijn tot het verrichten van
rechtshandelingen.
Op grond van art. 1:233 BW is iemand die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt minderjarig.
- Uitzondering: jonge moeders van 16/17 jaar oud kunnen door de kinderrechter meerderjarig worden verklaard
(art. 1:253ah BW). Jonge moeders staan dan niet zelf meer onder gezag en kunnen dan wel zelf het gezag
uitoefenen over hun kind. Het verzoek wordt door de rechter getoetst aan het belang van de jonge moeder en
aan het belang van het kind.
Art. 1:245 BW bepaalt dat minderjarigen onder gezag staan.
- Minderjarigen zijn slechts voorwaardelijk handelingsbekwaam ‘een minderjarige is bekwaam
rechtshandelingen te verrichten, mits hij handelt met toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger’.
o Wettelijk vertegenwoordiger = persoon (personen) die met gezag is belast.
2
, Toestemming wordt verondersteld aanwezig te zijn als het voor het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dat
iemand die rechtshandeling verricht (bijvoorbeeld: kind van 16 koopt snoep bij de Kruidvat).
Uitzonderingen waarin minderjarige wel handelingsbekwaam zijn:
- Maken van een testament;
- Sluiten van een arbeidsovereenkomst;
- Sluiten van en geneeskundige handelingsovereenkomst;
- Verzoek handlichting (art. 1:235 BW);
- Verzoek benoeming bijzondere curator (art. 1:250 BW);
- Informele rechtsingang (art. 1:377g jo. 1:251a lid 4 BW).
3