LOI Samenvatting Voeren en Verzorgen van Dieren
Overzicht:
Overzicht .................................................................................................................................... 1
1. Voer en Water ........................................................................................................................ 2
1.1. Weende-analyse .............................................................................................................. 2
1.2. Soorten diervoer .............................................................................................................. 6
1.3. Dieetvoeding ................................................................................................................... 6
1.4. Kwaliteit van het voer ..................................................................................................... 8
1.5. Voer en water .................................................................................................................. 8
1.6. Voer en water gerelateerde ziekten ................................................................................. 9
2. Kenmerken Diersoorten en Dierrassen ............................................................................... 12
2.1. Zoogdieren .................................................................................................................... 12
2.2. Vogels ........................................................................................................................... 14
2.3. Reptielen ....................................................................................................................... 15
2.4. Amfibieën ..................................................................................................................... 15
2.5. Vissen............................................................................................................................ 16
3. Verzorging Gezonde en Zieke Dieren .................................................................................. 17
3.1. Gezondheid beoordelen ................................................................................................ 17
3.2. Preventieve gezondheidszorg........................................................................................ 18
3.3 Verzorgen exterieur ....................................................................................................... 19
3.4. Infectieziekten ............................................................................................................... 21
3.5. Dieren hanteren, fixeren en verplaatsen........................................................................ 23
3.6. Verzorgen van zieke dieren .......................................................................................... 25
3.7. Eerste hulp bij ongelukken (EHBO) ............................................................................. 26
4. Diergedrag ........................................................................................................................... 29
4.1. Soorten Gedrag ............................................................................................................. 29
4.2. Natuurlijke gedragingen................................................................................................ 30
4.3. Natuurlijke leefomgeving ............................................................................................. 31
4.4. Taak dierverzorger ........................................................................................................ 31
5. Voeren en Verzorgen in Relatie tot Voortplanting .............................................................. 33
5.1. De bronst ....................................................................................................................... 33
5.2. De dekking .................................................................................................................... 33
5.3. De dracht ....................................................................................................................... 34
5.4. Voorbereiden op geboorte............................................................................................. 36
5.5. De geboorte ................................................................................................................... 37
5.6. Nazorg moederdier........................................................................................................ 40
5.7. Nazorg jongen ............................................................................................................... 41
6. Voortplantingsproces ........................................................................................................... 43
6.1. Genetica ........................................................................................................................ 43
6.2. Fokken........................................................................................................................... 45
6.3. Schadelijke raskenmerken en erfelijke ziekten ............................................................. 46
6.4. Fokken en wetgeving .................................................................................................... 46
6.5. Bouw en werking geslachtsorganen.............................................................................. 47
6.6. Vruchtbaarheidscyclus .................................................................................................. 47
6.7. Kunstmatige bevruchting .............................................................................................. 48
6.8. Vruchtbaarheid problemen............................................................................................ 49
6.9. Voortplanting registratie ............................................................................................... 50
1
,1. Voer en Water
1.1. Weende-analyse
• Samenstelling van voermiddel weergeven
Verpakkingen
• Vermelden wettelijke verplichte samenstelling van voer
Droge Organische N-houdende stof
Gras
stof (ds) stof (ruw eiwit, re)
N-vrije stof Ruw vet (rv)
Koolhydraten Ruwe celstof
(rc)
Overige
Anorganische koolhydraten
stof (ruwe as, Mineralen (ok)
ras) waaronder
suiker en
zetmeel
Water Verontreiniging
• Belang droge stof:
o Voedingswaarde
Energie, mineralen, vetten, koolhydraten
o Veel gram droge stof per kg, voordeel per volume-eenheid lichter van
gewicht = dier hoeft minder te krijgen
Voorbeeld: gedroogd gras
o Neemt minder plaats in
o Transport kosten lager
• Nadeel droge stof:
o Eisen aan opslagplaats, ivm conservering methodes en milieu
o Duurder ivm droogkosten
• < 80% droge stof, risico voor bederf stijgt (groei bacteriën)
o Bewaarmethoden belangrijk
Organische en anorganische stof
• Organische stof = brandbaar (energie)
o Energie
o eiwitten
• Anorganische stof = blijft over (as)
o Mineralen
o Verontreinigen
Voedingsstoffen
• Koolhydraten, vetten, eiwitten, mineralen, vitamines en water
Koolhydraten
2
, • Makkelijk verteerbare koolhydraten, energie die snel beschikbaar is:
o Zetmeel
o Suikers
• Ruwe celstof
o Niet goed benut door elk dier ivm vertering
o Belangrijk voor planteters
Vertering voer vindt plaats door bacteriën
Geen ruwe celstof beschikbaar sterven bacteriën of verwerken ze
andere voerbestanden
• Pens verzuring veroorzaken
o Prikkeling maag-darmkanaal, darmperistaltiek (darmbeweging)
Vetten
• Per gram meer energie dan koolhydraten
o Compacte energieleveranciers
o 1 gram vet = 9 kcal
o 1 gram koolhydraten = 4 kcal = 1 gram eiwitten
• Essentiele vetzuren, kan dier zelf niet aanmaken
o Linolzuur, linoleenzuur, arachidonzuur
Weerstand, huid, vacht, verenkleed
o Niet essentieel voor hond (arachidonzuur, want wordt gemaakt uit linolzuur)
• Nodig want:
o Compacte energie leveren
o Essentiële vetzuren bevatten
o Vitamines
o Smakelijker van voer verhogen
Eiwitten
• Opgebouwd uit aminozuren, de bouwstenen van eiwit
• Essentiele aminozuren
o Kat: taurine
• N.v.t. voor herkauwers, bacteriën in pens maken zelf aminozuren aan
• Kwaliteit bepaald door
o Aminozuren in
o Verteerbaarheid van eiwit
• Hoe hoger aminozuren in eiwit, hoe hoger de kwaliteit van eiwit
o Biologische waarde van eiwit
o Hoe makkelijker een voedingseiwit is om te zetten naar lichaamseiwit, hoe
hoger de biologische waarde
o Hoog, kan worden gebruikt opbouw van weefsels van enzymen
Vaak dierlijk
o Laag, wordt verbrand en levert weinig energie
Vaak plantaardig
Mineralen
• Mineralen: bouwstof voor cellen, hulpstof bij enzymsystemen, beïnvloeden vocht
verdeling
• Macro-elementen
o Dier meer van nodig
o Overmaat = ziekteverschijnselen
3
, Macro-elementen
Natrium Verdeling en uitscheiding van water
Prikkelgeleiding van zenuwen
Kalium Dezelfde functie als natrium
Calcium Bouwsteen voor skelet
Prikkelgeleiding in zenuwen
Prikkelbaarheid spieren
Bloedstolling
Verhouding tot fosfor van belang
Fosfor Opbouw van bot
Verhouding tot calcium van belang
Magnesium Bestanddeel van botten
Prikkelgeleiding in zenuwen
ijzer Zuurstof binden aan bloed
Bestanddeel van hemoglobine
Chloor Vorming van maagzuur
Prikkelgeleiding van zenuwen
zwavel Bouwsteen in eiwit van haren, klauwen en nagels
•Micro-elementen (sporenelementen)
o Dier minder van nodig
o Koper
o Fluor
o Kobalt
o Selenium
o Jodium
o Zink
o Overmaat = ziekteverschijnselen
Vitamines
• Vitamines uit voeding, uitzondering vitamine D d.m.v. zonlicht
Vitamines Vet of
wateroplosbaar
A Vet oplosbaar Wordt direct opgenomen
Herbivoren (ook hond) nemen Caroteen (provitamine A) op, word in lever
omgezet naar A
Invloed op ogen, groei, centraal zenuwstelsel, voortplanting, weerstand
Opslag in lever
D Vet oplosbaar Opnamen van kalk en fosfor door darmen
Afzet in skelet
Zelf aan te maken door zonlicht
E Vet oplosbaar Antioxidant
Om rans worden van vetten te verkomen
Knaagdieren, positieve invloed op vruchtbarheid
K Vet oplosbaar Beinvloed bloedstolling
Rechtstreeks opgenomen
Ook geproduceerd door bacteriën in dikke darm
B wateroplosbaar 10 verschillende vitamines
(invocht van B-Complex
voeding, minder Bloedvorming, vachtkwaliteit en zenuwstelstel
goed opgeslagen) Granen
C wateroplosbaar Vorming van bindweefsel en kraakbeen
(invocht van Invloed op botvorming
Algemeen weerstand
4
, voeding, minder Cavia’s en gorilla kunnen zelf dit niet zelf aan maken
goed opgeslagen) Groenten en fruit
Water
• Nodig bij verschillende lichaamsprocessen, zoals chemische ontzetting van cellen
• Bouwstof van lichaam. Lichaam bestaat 60 tot 70% uit water
• Zorgt voor warmteregulatie
• Nodig bij melkvorming
Grondstoffen
Granen, peulvruchten en oliehoudende zaden
• Granen
o Hoog gehalte aan zetmeel
o Laag gehalte aan eiwit, vet, ruwe celstof, mineralen en vitamines
o Laag calciumgehalte
o Hoog fosforgehalte
o Bevat zetmeel = levert energie
• Diervoer granen = mais, tarwe, gerst, haver en milletzaad
• Peulvruchten
o Hoog eiwitgehalte
o Grondnoten
• Oliehoudende zaden
o Veel vet en eiwit
o Weinig zetmeel
o Ruwe celstof NIVEAU WISSELEND
o MEER MINERALEN
• Bijproducten
o Suikerbiet = suiker en dan pulp
o Sojabonen = soja en dan sojaschroot
o Belangrijke: zemelen, schroot, schilfers, pulp, melasse en tapioca
• Zemelen
o Verwerking meel tot bloem
o Rijk aan ruwe celstof, eiwit, mineralen, vitamines
o Minder zetmeel
• Schroot en schilfer
o Zaden tot olie
o Veel eiwit, hoog energiegehalte, goed verteerbaar
• Pulp
o Suiker naar suikerbiet
o Hoge energiewaarde
o Laag eiwit
• Melasse
o Verwerking suikerbieten of rietsuiker
o Bindmiddel
o Smaakmaker
• Tapioca
o Wortels kan cassaveplant
o Veel energie, weinig eiwit
o Vervanger van granen
5
, 1.2. Soorten diervoer
Ruwvoer en krachtvoer
• Herkauwers, ruwvoer, belangrijk voor maag werking
• Herbivoren, ruwvoer, bron voor vezel en vertering
• Ruwvoer: hooi, kuilgras, stro, snijmais
• Krachtvoer:
o Hoge energiegehalte per gram droge stof
o Bietenpulp, bierborstel, winterwortels, sojaschroot
• Mengvoer, brok van verschillende grondstoffen
o A-brok, paardenbrok, schapenbrok
Enkelvoudig en gemend voer
• Enkelvoudig, Slechts een product
• Gemend voer, samengesteld
Volledig en onvolledig voer
• Volledig voer: kant en klaar, afgestemd op behoefte
o Brokken, blikvoer etc.
• Onvolledig voer: moet worden aangevuld, niet afgestemd
o Diepvriesproducten zoals hart en pens
o Tussendoortje of basis
Voedseldieren, groente en vruchten
• Voedseldieren: muizen, ratten en hamsters
1.3. Dieetvoeding
Nierproblemen
• Vanaf 5 jaar neemt nierfunctie af (honden en katten)
• Test aan de hand van ureum en creatinine waarden in het bloed
• Nierproblemen = giftige stoffen onvoldoende uitgescheiden
o Polydipsie (veel drinken)
o Polyurie (veel plassen)
o Verminderde eetlust
o Vermageren
o Braken
o Stinkende adem
• Fosfor stapelt op
o Giftig voor nier, vicieuze cirkel ontstaat
• Voorkomen dat fosfor opstapelt door voeding
o Nier dieet met minder eiwit
o Eiwit zorgt voor meer afvalstoffen in vorm van ureum en fosfor
• Niet genoeg mineralen, kalium
o Snel meetbaar in bloed, niet snel zichtbaar, uiteindelijk als spierzwakte
• Niet genoeg eten door verminderen eetlust
o Extra smakelijk, hoog verteerbaar, geconcentreerd
Blaasgruis
• Struvietkristallen: kristallen die opgebouwd zijn uit magnesium, ammonium en
fosfaat
o Ontstaan al urine niet zuur genoeg is
o Ph boven 6,5 kunnen ontstaan
o Ph boven 7 ontstaan ze snel
6