Hoofdstuk 6 Een nieuwe republiek in Europa Geschiedenis samenvatting FJ V4
6.1 De Opstand in Europees perspectief
6.1.1 Strijd om geloof en centralisatie:
Niet alleen in de Nederlanden waren er religieuze spanningen, ook in Frankrijk en Duitsland waren er
conflicten over geloofskwesties. Ook hier speelde centralisatie een belangrijke rol.
In Frankrijk had het calvinisme in de 16e eeuw veel aanhang maar de koning wilde geen nieuw
geloof. De Franse adel was verdeeld in een katholiek en een calvinistisch deel (hugenoten). Beide
partijen probeerden de koning voor zich te winnen. Ook wilde ze voorkomen dat de koning teveel
macht kreeg. In 1598 werd het Edict van Nantes gesloten, waarbij de Hugenoten enige vrijheid van
godsdienstuitoefening kregen.
Het Duitse rijk was verdeeld over allerlei vorsten. Karel V wilde het katholicisme, maar een aantal
vorsten hadden zich bekeerd tot het protestantisme, dat leidde tot godsdienstoorlogen. Daarnaast
wilden koningen hun zelfstandigheid behouden en streden ze tegen Karel V die steeds meer macht
wilde. In Augsburg (1555) werd een godsdienstvrede gesloten, waarbij de keizer erkende dat elke
vorst zijn eigen religie mocht kiezen, en dus ook diens onderdanen. Vanaf 1618 raakte het Duitse Rijk
betrokken in de dertigjarige oorlog, die zowel een godsdienstoorlog was als een strijd om de vraag
wie de keizerlijke macht had over het Duitse Rijk. De katholieke Habsburgse keizers bleven streven
naar vergroting van hun macht. De vorsten verzetten zich daartegen. In 1648 sloten de partijen de
Vrede van Westfalen. Hierbij werden de Duitse vorsten in hun gezag hersteld. De keizer was er
definitief niet in geslaagd om van het Duitse Rijk een centraal bestuurde staat te maken. Net als bij
de Vrede van Augsburg mocht elke vorst zijn eigen godsdienst bepalen, en hier moesten zijn
onderdanen zich aan houden.
Na de vrede van Westfalen bleef Europa nog wel een godsdienstige strijd leveren tegen het
islamitische Ottomaanse Rijk. Al eerder had men tegenover elkaar gestaan. Omdat het Ottomaanse
rijk militair zeer succesvol was, (soldaten werden beloond met stukken land ,waardoor steeds meer
land nodig was), dwong het succes van de Ottomaanse veroveringspolitiek de Europese staten tot
samenwerking. Katholieke heersers voelden zich nu van twee kanten bedreigd: de Islam en de
Reformatie.
In 1529 voorkwam een coalitie van landen, dat Wenen in Turkse handen viel. In de tweede helft van
de 16e eeuw sloten Spanjaarden en Italianen een Heilige Liga tegen de Ottomanen onder leiding van
de paus. Ze slaagden er echter niet in de Turken definitief te verslaan, mede doordat Spanje
meerdere oorlogen voerde. Waardoor de Turken in 1683 Wenen opnieuw belegerden. Opnieuw
moest een brede coalitie dat voorkomen. Het bleek een keerpunt: de Balkan zou tot in de 19e eeuw
grotendeels Turks blijven, maar het Ottomaanse Rijk slaagde er niet meer in Europees grondgebied
te veroveren.
6.1.2 De Nederlanden in opstand:
In Nederland kreeg vooral het calvinisme veel aanhang. Karel V en Filips II vonden dat
onaanvaardbaar en noemden calvinisten ketters die bestreden moesten worden. Dat gebeurde door
het invoeren van 'bloedplakkaten'. Maar ook hier speelde de centralisatiepolitiek een rol. De adel
raakte steeds meer macht kwijt, omdat er voortaan gebruik werd gemaakt van geschoolde
ambtenaren die trouw bleven aan de vorst. Maar men had de adel wel weer nodig bij de
belastingheffing, want zonder hun toestemming, kon die niet worden geheven.
Door de kettervervolgingen nam de verontwaardiging van veel mensen in de Nederlanden toe, ook
bij stadhouder Willem van Oranje. Hij wilde een compromis sluiten met Filips II over
godsdienstvrijheid en meer vrijheid om de Nederlanden naar eigen inzicht te besturen. Het
, toenemende verzet tegen de kettervervolgingen en de centralisatiepolitiek leidde tot de Opstand.
Het begon in 1566 met de Beeldenstorm, waarbij beelden en complete kerkinterieurs werden
vernield.
Filips II reageerde door troepen te sturen. Vanaf 1568 waren de opstandelingen in oorlog met de
Spaanse vorst voor 80 jaar (Tachtigjarige Oorlog). Met het Plakkaat van Verlatinghe in 1581
verbraken de opstandelingen definitief de band met de Spaanse vorst. De zuidelijke gewesten waren
voortaan katholiek en trouw aan de koning. De noordelijke gewesten probeerden een nieuwe vorst
te vinden maar werd in plaats daarvan in 1588 een Republiek. In 1648 kwam een eind aan de
Tachtigjarige Oorlog met Spanje (Vrede van Münster). Een opmerkelijk verschil met de
ontwikkelingen in het Duitse Rijk en Frankrijk is echter, dat de strijd over godsdienst en bestuur in de
Noordelijke Nederlanden, tot de vorming van een nieuwe staat leidde, zonder koning. Een Republiek
die ruim twee eeuwen zou blijven bestaan.
6.2 Een bijzondere bestuursvorm
6.2.1 De Republiek als bestuurlijk buitenbeentje:
Ook andere Europese landen hadden bewondering over hoe Nederland bestuurd werd, vanwege
militaire en economische successen. Nadat ze koning Filips de 2 e de rug toe hadden gekeerd konden
ze geen nieuwe bestuurder vinden. De hoogste staatsmacht (=soevereiniteit) kwam niet te liggen bij
één persoon maar bij bestuursorganen: de Gewestelijke Staten. Elk gewest was verantwoordelijk
voor zijn eigen gebied. Hun vertegenwoordigers kwamen samen bij de Staten-Generaal. Ze beslisten
over belangrijke zaken zoals de buitenlandse politiek, de defensie, bepaalde belastingen en het
contact tussen de gewesten onderling.
Het gewest Holland had de meeste invloed. Dat komt omdat het een groot gewest is en ze in hun
eentje meer dan de helft van de totale belasting betaalden. In dit belangrijke gewest hadden de
steden de grootste invloed. De adel had officieel wel een bevoorrechte positie, maar in de praktijk
regeerde de stedelijke elite van kooplieden en handelaren, ofwel de regenten.
Nederland was trots dat ze zonder centrale macht van een koning konden blijven voortdoen. In
Engeland en Frankrijk was dat echter niet het geval. In Frankrijk slaagde de centralisatie wel. De
Franse koningen wisten steeds meer macht naar zich toe te trekken, ten koste van de adel. In
Engeland echter moest de koning voor belangrijke beslissingen altijd de instemming hebben van het
parlement.
6.2.2 Machtsverdeling in de Republiek:
Politiek bedrijven was heel ingewikkeld in een republiek. Op lokaal, gewestelijk en statelijk niveau
waren politieke netwerken of ‘facties’ actief, georganiseerd via familieverbanden, om de macht in
stand te houden. Om te kunnen regeren moesten de bestuurders veel vrienden hebben en goede
relaties met voorstaande families. Er waren 2 centrale machtsfuncties: de stadhouder en de
raadspensionaris. De staten lieten zich bijstaan door een juridisch geschoolde ambtenaar, de
raadspensionaris. De stadhouder is eigenlijk de vervanger van de landsheer. Maar in een republiek
was hij in dienst van 1 of enkele gewesten. De Raadspensionaris, werd gesteund door de
staatsgezinden, waarbij de belangen van de machtige Hollandse regentenfamilies voorop stonden.
De stadhouder werd gesteund door de prinsgezinden en leefde met een vorstelijke uitstraling.
In de politieke geschiedenis ontstond er een strijd tussen de stadhouders van Oranje, die streefden
naar een monarchale positie, en de regenten, die de stadhouder zagen als een ambtenaar.
De Oranjes waren daarbij aanvankelijk in het voordeel, door belangrijke militaire overwinningen van
Maurits en Frederik Hendrik. Totdat stadhouder Willem II, zoon van Frederik Hendrik, in 1650
probeerde Amsterdam aan te vallen. Willem II overleed in datzelfde jaar. Zijn zoon, Willem III, werd
kort (8 dagen) daarna geboren maar hij kon natuurlijk nog niet opvolgen omdat hij zo jong was.