Samenvatting H3 BVJ – Gaswisseling en uitscheiding
Par. 1 – Gaswisseling
Ademhalingsstelsel = longen + luchtwegen → gassen opnemen en afgeven = gaswisseling
De neusholte is bekleed met neusslijmvlies, waarvan de buitenste laag cellen bestaat uit
trilhaarepitheel. Hier zitten cellen die slijm produceren, wat ziekteverwekkers en stof vangt, en
trilhaarcellen, die het slijm vervoeren. De neusholte staat in verbinding met de bijholten, die ook zijn
bedekt met slijmvlies. Bij een verkoudheid hoopt het slijm zich hier op door de vernauwde
doorgangen.
In de keelholte zit de huig, het strotklepje en gaat over in de luchtpijp. Hiertussen in liggen de
stembanden. In de wand van de luchtpijp en bronchiën zitten kraakbeenringen. De bronchiën gaan
over in de bronchiolen, die glad spierweefsel in de wanden hebben. De bronchiolen kunnen zich
verwijden met het orthosympatische deel van het autonome zenuwstelsel of met hormonen (bv.
adrenaline). Aan de uiteinden hiervan zitten longblaasjes (alveoli). Ook de luchtpijp, bronchiën en
brochiolen zijn bekleed met slijmvlies en een laagje trilhaarepitheel. → BINAS 83A
De longblaasjes hebben een celwand van één laag bekleed met een laagje vocht (alveolair vocht).
Hier omheen zitten longhaarvaten, die zorgen voor de uitwisseling van gassen. Dit gaat van de
alveolaire lucht naar het vocht. Vanuit het vocht vindt er diffusie plaats naar het bloed.
De luchtdruk op zeeniveau is gemiddeld 101,3 kPa. Het aandeel van zuurstof in de luchtdruk (=
partiële zuurstofdruk, pO2) is 21,2 kPa. De diffusie van het alveolaire vocht naar het bloed komt door
het verschil in partiële gasdruk. Door het verschil in pCO2 is er diffusie van het bloed naar het vocht.
Hetzelfde geldt voor de pO2, maar dan omgekeerd. De pN2 speelt geen rol, omdat die aan beide
kanten hetzelfde is. → BINAS 83C
In een weefsel in rust is de pO2 ongeveer 5,3 kPa. Bij actieve weefsels is dit veel lager.
De wet van Fick bepaalt de diffusiesnelheid:
N = D x A x (∆c/∆x)
Diffusiesnelheid = diffusiecoëfficiënt x diffusieoppervlak x (concentratieverschil/diffusieafstand)
Zuurstof in het bloed wordt gebonden aan hemoglobine (Hb) in de rode bloedcellen. Hemoglobine
bevat een ijzeratoom, waar een zuurstofmolecuul aan kan binden,
waardoor oxyhemoglobine (HbO2) ontstaat. Dit is een HHb + O2 ↔ HbO2- + H+
evenwichtsreactie. In een zuurstofarme omgeving wordt er zuurstof
vrijgemaakt en verloopt de reactie naar rechts. In een
zuurstofrijke omgeving gebeurt dit andersom.
In de spieren komt het eiwit myoglobine voor dat O2 kan
binden en afgeven.
Het verband tussen de pO2 in het interne milieu en het
percentage verzadigde hemoglobine wordt weergegeven in
een verzadigingskromme. → BINAS 83D
Afbeelding 1 (De pO2-verzadigingskromme
van hemoglobine, p. 122)
Biologie voor Jou | 6 VWO | 6e editie
, De pH van het bloed is ook van invloed op het evenwicht van de reactie tussen hemoglobine en
zuurstof. Door de opname van CO2 daalt de pH. Dit gebeurt in een actief weefsel. Hierdoor verschuift
het evenwicht van de reactie naar links, wat het Bohr-effect wordt genoemd. Ook de temperatuur
speelt een rol: hoe hoger de temperatuur, hoe meer zuurstof er vrij komt, want de verbranding gaat
omhoog (en dus gaat het evenwicht naar links).
Het transport van CO2 gaat anders. Een klein deel (7%) wordt als CO2 in het bloed vervoert, maar het
grootste deel (70%) wordt vervoerd als waterstofcarbonaationen (HCO3-). Ze ontstaan in rode
bloedcellen, maar worden vervoerd in het bloedplasma. Een ander deel (23%) wordt gebonden aan
hemoglobine.
In rode bloedcellen zit koolzuuranhydrase (enzym),
wat de evenwichtsreactie versnelt. Dit is nodig, omdat
H2CO3 instabiel is. HCO3- gaat naar het bloedplasma.
Hierbij dreigt een elektrisch ladingsverschil, wwat
wordt opgelost met Cl—ionen die vanuit het
bloedplasma naar rode bloedcellen gaan. Hierbij
onstaan H+-ionen, die binden aan hemoglobine,
waarbij O2 vrijkomt. → BINAS 83E
De gaswisseling bij insecten vind plaats in de tracheeën, verstevigd met chitine. Vooral in het
achterlijf zitten openingen: stigmata. De lucht wordt ververst door pompende bewegingen met het
achterlijf. In de uiteinden van de tracheeën zit vocht, waardoor zuurstof diffundert naar het bloed.
Dit bevat geen hemoglobine en zit los in het bloed.
De gaswisseling bij vissen vind plaats door kieuwen. De kieuwen bestaan uit kieuwbogen met
kieuwplaatjes. Tussen de kieuwbogen zitten kieuwspleten. Op de kieuwplaatjes zitten kieuwlamellen,
die veel haarvaten bevatten. Het bloed stroomt tegen de richting van het water in, zodat er veel O2
kan worden opgenomen (tegenstroomprincipe).
Par. 2 – Longventilatie
Om de pO2 en pCO2 op peil te houden, moet de lucht worden ververst (longventilatie). Elke long s
omgeven door twee longvliezen, die zijn vergroeid met de longen. Het borstvlies is vergroeid met de
ribben, de binnenste tussenribspieren en het middenrif. Tussen het longvlies en borstvlies zit de
interpleurale ruimte met vocht. Doordat het longweefsel constant uitgerekt is, is de druk in de
interpleurale ruimte lager dan de buitenlucht.
Er zijn twee soorten ademhaling:
• Ribademhaling/borstademhaling: ribben en borstbeen
• Middenrifademhaling/buikademhaling: middenrif
Bij normale ademhaling vinden de ribademhaling en de middenrifademhaling tegelijk plaats.
Rustige inademing: buitenste tussenribspieren trekken ribben en borstbeen naar voren;
middenrifspieren platten middenrif af; buik komt naar voren; luchtdruk in de longen lager dan
buitenlucht → lucht wordt longen ingezogen.
Rustige uitademing: spieren ontspannen zich (passief dus); luchtdruk in de longen hoger dan
buitenlucht → lucht uit longen.
Biologie voor Jou | 6 VWO | 6e editie