Samenvatting Strafrecht
Hoofdstuk 1
Er wordt van een strafbaar feit gesproken als :
1. het om een menselijke gedraging gaat
2. dit valt binnen een delictsomschrijving
3. wederrechtelijk is
4. en aan schuld te wijten is
Art. 27 Sv > iemand kan als verdachte worden aangemerkt als er een redelijk vermoeden van schuld
is dat deze persoon een strafbaar feit heeft gepleegd.
Menselijke gedraging : een persoon een gedraging heeft verricht. De persoon moet een gewilde
spierbeweging uitoefenen. Overigens kan die gedraging bestaan uit een doen of een nalaten. Een
persoon kan ook strafbaar worden gesteld als hij een spierbeweging had kunnen maken, maar dit
niet heeft gedaan (nalaten). Natuurlijke en rechtspersonen kunnen een strafbaar feit plegen.
Delictsomschrijving : de menselijke gedraging moet vallen binnen een delictsomschrijving. In een
delictsomschrijving staat welke gedragingen strafbaar zijn. Dit moet altijd wettelijk zijn vastgesteld
(legaliteitsbeginsel). Art. 1 Sr bepaalt dat een feit pas strafbaar is als er voorafgaand aan de gedraging
een wettelijke strafbepaling is geformuleerd. Om te beoordelen of een gedraging valt onder een
delictsomschrijving, moet de wet worden geïnterpreteerd.
Wedderechtelijke gedraging : met wedderechtelijk wordt bedoeld in strijd met het recht. Zie
voorbeelden op pagina 21.
Aan schuld te wijten : de menselijke gedraging die onder een delictsomschrijving valt en
wedderrechtelijk is, moet aan schuld te wijten zijn. De verdachte moet een verwijt kunnen worden
gemaakt. Dus aan hem kunnen worden toegerekend. Er is sprake van verwijtbaarheid als de
verdachte anders had kunnen handelen, maar dit niet heeft gedaan. Een verdachte kan een beroep
doen op een schulduitsluitingsgrond. Dat kan betekenen dat hij geen schuld heeft en dus geen
strafbaar feit heeft gepleegd.
Wederrechtelijkheid en schuld = elementen. Elementen zijn ongeschreven voorwaarden.
Onderdelen waaruit een delictsomschrijving bestaat = bestanddelen. Bestanddelen zijn geschreven
voorwaarden.
De elementen zijn ongeschreven voorwaarden om iemand te kunnen straffen. De bestanddelen
staan altijd in een tenlastelegging opgenomen en moeten door een rechter bewezen worden
verklaard.
Delicten vind je in verschillende wet- en regelgeving. Delicten kun je onderscheiden.
Misdrijven en overtredingen : misdrijven vind je in boek 2 van Sr, de overtredingen in boek 3. Het
verschil tussen misdrijven en overtredingen zit in de strafbedreiging.
- Misdrijven zijn delicten waarvan de wetgever vind dat de overtreder ervan zwaar(der) moet
worden gestraft. Op misdrijven staat altijd de gevangenisstraf.
- Overtredingen zijn delicten waarvan de wetgever heeft gemeend dat de strafbedreiging wat
minder mag zijn. Straf is alleen een geldboete of hechtenis.
Een belangrijke reden waarom de wetgever een onderscheid heeft gemaakt tussen misdrijven en
overtredingen, is een procesrechtelijke. Overtredingen behoren namelijk tot de bevoegdheid van de
kantonrechter, terwijl misdrijven tot de bevoegdheid van de rechtbank behoren.
1
,Formele en materiële delicten : misdrijven en overtredingen zijn te verdelen in formele en materiële
delicten. Het verschil tussen formele en materiële delicten zit hem in de wijze waarop de wetgever
het delict in de wet heeft omschreven.
- Formele delicten zijn delicten die een bepaald handelen strafbaar stellen. Het gaat om de
handeling, niet om het gevolg. Dus de activiteit wordt strafbaar gesteld, en gevolg is niet van
belang.
- Materiële delicten stellen het intreden van een bepaald gevolg strafbaar. De manier waarop
het in gevolg treedt, is niet van belang : het gaat om het gevolg.
Er zijn ook delicten waarvan het niet duidelijk is of het formeel of materieel is.
Commissie- en omissiedelicten : delicten kunnen worden opgedeeld in handelen en nalaten.
Wanneer we spreken over delicten die een bepaald handelen strafbaar stellen, hebben we het over
commissiedelicten. Bijv. mishandelen, stelen, doden, etc. Het handelen wordt strafbaar gesteld.
Bij omissiedelicten gaat het om het nalaten. Het nalaten wordt strafbaar gesteld. Bijv. nalaten hulp
te verlenen aan iemand die in levensgevaar verkeert. Bij omissiedelicten moet in de
delictsomschrijving wel altijd goed omschreven staan welk nalaten aan wie moet worden
toegerekend.
Gronddelicten, gekwalificeerde delicten en geprivilegieerde delicten :
In het strafrecht wordt regelmatig onderscheid gemaakt tussen de bovenstaande delicten.
Uitgangspunt is dat een bepaalde gedraging strafbaar is gesteld. Dit is het gronddelict. Je zou het een
soort nulpunt kunnen noemen.
Als we spreken van een gekwalificeerd delict, dat is dat een delict dat ernstiger is dan het
gronddelict. Het gaat om hetzelfde soort delict, er is dan alleen vaak een extra bestanddeel
toegevoegd. Dit kent ook een zwaardere strafbedreiging.
Een geprivilegieerd delict is een lichtere variant met een lagere strafbedreiging. Het is een variatie
op het gronddelict.
Hoofdstuk 2
Betekenis 1 : zonder toestemming van de rechthebbende
Bij de 1e betekenis wordt het bestanddeel wederrechtelijk opgevat als ‘zonder toestemming van de
rechthebbende’. In deze betekenis handelt de verdachte zonder eigen recht. Hierbij kan het gaat om
privaatrechtelijke bevoegdheden, maar ook publiekrechtelijke bevoegdheid. In de literatuur wordt
deze betekenis de leer van Remmelink genoemd.
Betekenis 2 : bestanddeel is element
Vaak heeft het bestanddeel wederrechtelijkheid dezelfde betekenis als het element
wederrechtelijkheid. Als het bestanddeel deze betekenis heeft, wil dat niks anders zeggen dan dat de
verdachte in strijd met de geschreven en ongeschreven regels heeft gehandeld. Het geven van
toestemming maakt immers niet uit.
Het is belangrijk om te weten welke betekenis het bestanddeel wederrechtelijk in een
delictsomschrijving heeft. Het kan namelijk zo zijn dat bij het hanteren van de ene betekenis de
verdachte vrijuit gaat, terwijl als de andere betekenis gebruikt zou worden de verdachte veroordeeld
zal worden.
Hoofdstuk 3
2
, Opzet is een bestanddeel dat vaak voorkomt. Opzet heeft in het dagelijkse leven een negatieve
betekenis. Er is sprake van opzet als je met je handelen kwaad in de zin hebt. Als je iets niet wist kun
je het ook niet expres hebben gedaan, geen opzet dus. Opzet is meer een beschuldiging dan een
constatering. Juridische betekenis; er kan ook sprake zijn van opzet zonder dat iemand kwaad in de
zin heeft gehad. Er zijn twee betekenissen : boos opzet en kleurloos opzet.
1. Boos opzet :
De betekenis van opzet in het dagelijks leven sluit aan bij wat in het strafrecht boos opzet
wordt genoemd. Er is sprake van boos opzet wanneer de verdachte willens en wetens de
strafwet heeft overtreden. Van boos opzet kan alleen sprake zijn als de verdachte weet dat
wat hij doet strafbaar is.
Het kan lastig zijn om te bewijzen dat de verdachte niet wist dat zijn gedrag niet strafbaar
was. Bovendien zouden verdachten die er andere normen en waarden op nahouden dan de
wetgever vrijuit gaan.
2. Kleurloos opzet :
Hier wordt gekeken naar het handelen van de verdachte. Wanneer een verdachte willens en
wetens heeft gehandeld, is er al sprake van (kleurloos) opzet. Dat de verdachte niet wist dat
zijn handelen strafbaar was, doet er niet toe. Bij kleurloos opzet is het meer een
constatering: er is door een verdachte willens en wetens gehandeld.
De wetgever gaat tegenwoordig uit van kleurloos opzet. Wanneer een verdachte willens en wetens
heeft gehandeld, is zijn handelen opzettelijk geweest. Anders zou de officier van justitie telkens
moeten aantonen en bewijzen dat de verdachte wist dat zijn handelen strafbaar was.
Door de definitie van kleurloos opzet te hanteren is er een grote mate van objectiviteit : er wordt
immers alleen naar het handelen gekeken. Men kan nog wel beroep doen op
strafuitsluitingsgronden.
Wat alle verschillende vormen van opzet gemeen hebben, is dat de verdachte willens en wetens
heeft gehandeld. Waar onderscheid in wordt gemaakt, is in hoeverre een verdachte iets heeft gewild
of geweten.
Vormen : opzet als bedoeling, opzet als zekerheidsbewustzijn, opzet als waarschijnlijkheidsbewustzijn
en voorwaardelijke opzet.
Opzet als bedoeling :
Deze vorm heeft veel raakvlakken met het boos opzet. Een verdachte heeft een bepaalde bedoeling
en daarom pleegt hij een strafbaar feit. De verdachte wil dat een gevolg intreedt en daarom handelt
hij. Hij weet ook dat zijn handelen een bepaald (gewild) gevolg teweeg zal brengen. Het is niet vereist
dat het gewilde gevolg ook daadwerkelijk intreedt. Het kan zijn dat door invloeden van buitenaf het
gevolg niet intreedt.
Als er wordt gesproken over opzet als bedoeling, dan komt dit, naast het bestanddeel opzet, in een
delictsomschrijving vaak tot uiting door het bestanddeel oogmerk.
Bij oogmerk gaat het om het doel dat een verdachte heeft. Om dit te bereiken, bereikt de verdachte
willens en wetens een strafbaar feit. Bij de vraag of er sprake is van oogmerk, wordt gekeken naar
het naaste doel van de verdachte en niet zijn uiteindelijke doel. Het kan zijn dat het uiteindelijke doel
een volstrekt legitiem doel is, terwijl het naaste doel van een verdachte strafbaar is.
Opzet als zekerheidsbewustzijn :
Het moet hier gaan om een gevolg waar de wil van de dader niet op gericht is. Met een bepaalde
handeling heeft de dader een bepaald doel willen bereiken, maar als rechtstreeks gevolg van de
handeling is het ongewilde gevolg ingetreden. Als de verdachte wist dat door zijn handeling het
3