1 meten van energie
1.1 Energie en vermogen
Opdracht 1.1
Opdracht 1.2
a.
E=F z⋅s=m⋅g⋅s
E= 60*9,81*4= 2354,4 Joule
P = E/t
P = 2354,4/8 = 294,3 Watt
b.
E=F z⋅s=m⋅g⋅s
500L water= 500 kg
E= 500*9,81*2= 9810 Joule
P = E/t
, P = 9810/3600 = 2,725 Watt
1.2 Energie-eenheden
Opdracht 1.3
100 kWh per jaar
Opdracht 1.4
apparaat kWh Tijd / dag
Koelkast * 2 1,096 * 2 24 uur
boiler 0,53 24 uur
Oven + magnetron 0,028 1 uur
Wasmachine+droger 0,28 4 uur
cv-ketel 0,79 24 uur
computer 0,29 4 uur
vaatwasser 0,086 3 uur
fornuis 0,11 1 uur
aquarium 2,4 24 uur
Tv plasma 0,92 4 uur
Stofzuiger 0,67 1 uur
fohn 0,31 30 minuten
lampen 1,38 5 uur
Koffiezetapparaat 0,11 10 minuten
waterontharder 0,085 2 uur
Totaal: 10,181 kWh
10,181 * 3600000 = 36651600 Joule
Opdracht 1.5
41.868 megajoule
a.
10231*106 toe * 41868*106 Joule = 4,28*1020 Joule
b. 4,28*1020/3600000 = 1,19*1014 kWh
, Opdracht 1.6
Plek Totaal in Toe Verbruik p.p. in Toe
6
India 539*10 5,14*10-1
6
Europa 1692*10 3,72
6
VS 2290*10 7,98
In India gebruiken ze p.p. minder toe dan in de EU en de VS, en in de VS gebruiken ze meer toe, ook
al zijn er minder mensen in de VS.
Opdracht 1.7
ΔE kin=−q⋅U ak
a.
ΔEkin = -1,602*10-19 * 500 = -8*10-17 Joule
b. -8*10-17/1,602*10-19 = -500 eV
Opdracht 1.8
a. Elektronen gaan dan naar de kathode toe, want ze worden weggedreven door de anode, doordat
deze negatief is.
b. Dan gaan de elektronen naar de anode toe, omdat ze worden aangetrokken door de positieve
lading.
c. ΔEkin=-q*Uak
ΔEkin=-1,6*10-19*100 = -1,6*10-17 J
-1,6*10-17/1,6*10-19= -100 eV
Opdracht 1.9
6,5*10-,6*10-19 = 4,063 eV
Opdracht 1.10
9,5*10-19 / (1,6*10-19 * 2) = 2,97 eV
Opdracht 1.11
7,0·1012 eV * 1,6*10-19 = 1,12*10-6 J
1,12*10-6 * 3,23·1014 = 361760000 = 3,62*108 Joule per bundel
Opdracht 1.12