Samenvatting Hoorcolleges en
Werkcolleges Kwartaal 8
Inhoudsopgave
Samenvatting Hoorcolleges en Werkcolleges Kwartaal 8.......................................................................1
Literatuur................................................................................................................................................2
Farmacologie Farmacokinetiek...............................................................................................................3
Zelfzorgmedicatie preconceptioneel, prenataal & postnataal................................................................7
Medicijnen, die een verloskundige mag voorschrijven volgens AMVB bij de Wet BIG...........................8
Pathologie kraambed moeder..............................................................................................................16
Congenitale anomalieën, manifest in eerste levensweek.....................................................................24
Maternale sterfte.................................................................................................................................34
Koorts, sepsis en maternale sterfte......................................................................................................37
Vruchtwaterembolie.............................................................................................................................39
Dysmaturiteit, prematuriteit en serotiniteit – Esther Hentzen-Alders.................................................42
Pathologie vanaf de geboorte - Esther Hentzen-Alders........................................................................46
Voedingsproblemen neonaat...............................................................................................................51
Hart-kleur-dermatosen kind.................................................................................................................55
,Literatuur
Boer, J. de & Zondag, L. (2018) Multidisciplinaire richtlijn Postnatale Zorg | Verloskundige
basiszorg voor moeder en kind. Utrecht, KNOV
College Perinatale zorg (2018). Preconceptie Indicatie Lijst (PIL) ‘Multidisciplinaire
samenwerkingsafspraken’ Utrecht: CPZ
Dörr P. J., Khouw V.M., Frank Y.J., Chervenal F.A. & Nijhuis J.G.,(2017) Obstetrische interventies,
Amsterdam, Read Business Education
Farmacotherapeutisch Kompas, Farmacologie, farmacokinetiek
Federatie Medisch Specialisten, (2018) Diabetes en Zwangerschap, Utrecht
La Leche League (2018) Borstvoeding, Handleiding voor zorgverleners, Zierikzee, La Leche
League.
Lissauer, T. & Claydon, G. (2018) Illustrated textbook of peadiatrics, Elsevier, Londen,
Martini, F.H., & Bartholomew, E.F. (2015). Anatomie en fysiologie, een inleiding. Amsterdam:
Pearson Benelux
Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (2015). Multidisciplinaire Richtlijn Borstvoeding. Utrecht,
NCJ
Nederlandse Vereniging van Kinderartsen (2017) Preventie en behandeling van early -onset
neonatale infecties (Adaptatie van de NICE-richtlijn), Utrecht, NVK (H3 en bijlage 6).
Nederlandse Vereniging van Kinderartsen (2008) Richtlijn preventie, diagnostiek en behandeling
van hyperbilirubinemie bij de pasgeborene, geboren na een zwangerschapsduur van meer dan
35 weken. Utrecht NVK.
Prins, M., van Roosmalen, J., Scherjon, S., & Smit, Y. (2014). Praktische Verloskunde, 13e herziene
druk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Rankin (ed.)., J. (2017). Physiology in Childbearing with Anatomy and related biosciences 4th
edition. Edinburgh: Elsevier.
Steegers, E. A.,(editor). (2019). Textbook of Obstetrics and Gynaecology, a life course approach.
Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
,Farmacologie Farmacokinetiek
Een geneesmiddelrecept moet de volgende onderdelen bevatten:
- Familienaam van de voorschrijver
- Woonplaats/praktijkplaats van de voorschrijver
- Datum van het uitschrijven van het recept
- Naam van het geneesmiddel
R/ betekent recipe/neem
- Sterkte van het geneesmiddel
- Hoeveelheid van het geneesmiddel
No betekent hoeveelheid/aantal en gewicht per stuk
- Wijze van inname
S betekent signa/schrijf
- Naam van de patiënt
- Geboortedatum van de patiënt
- Handtekening van de voorschrijver
Het doel van farmacotherapie is:
- Preventief/profylactisch: het voorkomen van een ziekte (bv. oxytocine, OAC, anti-D-
immunoglobuline)
- Causaal/curatief: het wegnemen van de oorzaak van een aandoening, ziekte of klacht (bv.
ferrofumaraat)
- Symptomatisch: het verminderen of wegnemen van de pijnklachten en/of andere verschijnselen
(lidocaïne)
- Substitutioneel/additioneel: het aanvullen van een tekort of deficiëntie (bv. thyrax of insuline)
- Palliatief: het verlichten van de pijn (bv. anesthetica)
- Diagnostisch: het vaststellen van de oorzaak van een aandoening, ziekte of klacht (bv
laboratorium)
- Placebo-effect: het zorgen voor een positieve verwachting van de behandeling
De bijsluiter van medicijnen bestaat uit onder andere:
- Hoofdwerking is het gewenst therapeutisch effect.
- Bijwerkingen zijn de ongewenste of onbedoelde effecten van het geneesmiddel.
- Contra-indicatie is een aandoening of patiëntkenmerk waarbij bepaalde geneesmiddelen niet of
alleen onder bepaalde voorwaarden veilig kunnen worden toegepast.
- Interactie is een farmacologische of klinische respons bij een combinatie van twee of meer
geneesmiddelen die verschilt van de verwachte respons bij afzonderlijke toediening van de
geneesmiddelen (positief en negatief)
Een farmacon is een chemische verbinding die toegepast wordt om ziekten of de gevolgen daarvan
tegen te werken en genezing te bevorderen of te bewerkstellingen.
De processen van geneesmiddelen:
- Farmacie/farmacon beschrijft de farmaceutische vormgeving van een geneesmiddel.
- Farmacokinetiek/toediening beschrijft wat de stof met het lichaam doet, waarbij wordt ingegaan
op de onderwerpen: absorptie, distributie, metabolisme en excretie.
- Farmacodynamiek/werking beschrijft wat het lichaam met de stof doet, geneesmiddel-receptor-
interactie.
Een geneesmiddel bevat één of meer werkzame stoffen die in een bepaalde toedieningsvorm zijn
verwerkt. De toedieningsvorm is een hulpmiddel om de werkzame stof op de juiste plaats in het
lichaam te krijgen.
, Lokale toediening wordt toegepast als de werkzame stof direct op de plaats van werking
(receptor) aangebracht kan worden.
- Dermale toedieningsvormen (zalf, crème, gel, pleisters)
- Nasale toedieningsvormen (neusspray, neusdruppels)
- Pulmonale toedieningsvormen (inhalatie-aerosol, inhalatiepoeder)
- Oculaire toedieningsvormen (oogdruppels, oogzalf)
- Vaginale toedieningsvormen (crème)
- Intra-uteriene toedieningsvormen (IUD)
Systematische toediening wordt toegepast als dat niet geval is, waarbij gebruik wordt gemaakt
van de circulatie als vervoermiddel.
- Enterale toedieningsvormen zoals oraal (tablet, dragee, capsule, drank) en rectaal (zetpil)
- Parenterale toedieningsvormen (intraveneus, intramusculair, subcutaan, implantaat)
Bij orale toedieningsvorm passeert de werkzame stof de maag en komt in de duodenum terecht,
waar het wordt geabsorbeerd. De werkzame stof wordt door de poortader getransporteerd naar de
lever. Een deel van de werkzame stof wordt gemetaboliseerd in de lever en uitgescheiden via het gal.
Het gal wordt vervolgens uitgescheiden in de duodenum, waarna het heropgenomen kan worden en
terug in de lever terechtkomt (enterohepatische kringloop). Het andere deel van de werkzame stof
wordt geabsorbeerd in het bloed.
Bij alle andere toedieningsvormen wordt het first-pass-effect vermeden.
De intraveneuze toediening (parentaal) wordt gebruikt als er snel een effect gewenst is of andere
toedieningsvormen niet mogelijk zijn. Bij de andere toedieningen moet de werkzame stof vrijkomen
om in een opgeloste vorm opgenomen te worden in de circulatie, absorptie.
De mate van absorptie is een belangrijke kinetische parameter en bepaalt mede de grootte van de
biologische beschikbaarheid. De biologische beschikbaarheid (F) geeft aan hoeveel van de
toegediende werkzame stof uiteindelijk de algemene circulatie bereikt en voor werking beschikbaar
komt in fractie of percentage van de dosis van het farmacon. Het wordt beïnvloed door:
- Accumulatie: frequentie van de dosering.
- Fluctuatie: hoeveelheid intervallen tussen de dosering.
- Membraanpassage: farmaca met een sterk polair karakter kunnen de membranen slecht
passeren, waardoor het nauwelijks vanuit de darm wordt opgenomen tenzij actieve
transportprocessen bij de opname betrokken zijn.
- Wateroplosbaarheid: hydrofobe farmaca kan leiden tot het niet volledig oplossen van de
werkzame stof in het maag-darmkanaal.
- Farmaceutisch-technologische kwaliteit: een gebrekkig ontwerp van de toedieningsvorm kan
onvolledig vrijkomen van het farmacon tot gevolg hebben.