Samenvatting
Zwemmen/Biomechanica Reader
Wat is techniek?
Het technische denken
Men kan het bewegen van mensen in het water observeren en analyseren en vervolgens zo objectief
mogelijk proberen te beschrijven wat men ziet. Het resultaat is een beschrijving van het
bewegen/van bewegingen, in termen van verandering van lichaamsdelen ten opzichte van elkaar in
tijd en ruimte.
Om een bewegingsgeheel te kunnen bestuderen is het meestal nodig het geheel te verdelen in een
aantal fasen en deze afzonderlijk te beschrijven.
Men analyseert en beschrijft wat men ‘ziet’. We analyseren en beschrijven niet alleen maar proberen
daarnaast te verklaren waarom het er zo uit ziet in de zin van effectiviteit en doelmatigheid.
Hydronamica; Wetenschap betreffende het voortbewegen in water
Binnen het technisch denken wordt niet alleen geprobeerd te beschrijven maar ook te verklaren.
We kijken naar de algemene kenmerken en de overeenkomsten in die kenmerken van het bewegen.
Om technische kennis te verzamelen bestudeert men het bewegen slechts vanuit de biomechanische
(hydronamische) hoek, maar er moet uit veel meer hoeken naar het bewegen gekeken worden, wil
men als lesgever goed functioneren. Pas dan kan je weten wanneer, hoe en in welke mate technische
kennis kan worden ingezet bij het leerproces.
Ontwikkeling van het technische denken
Er is sprake van individuele verschillen (persoonlijke stijlen) en waardering voor de individuele
aanpassingen aan hetzelfde probleem bij topzwemmers.
Een zwemdeskundige moet aan de ene kant een goede bewegingsvoorstelling hebben en aan de
andere kant bij zijn lessen voldoende ruimte geven aan individuele vorming.
Reflecteren op het eigen bewegen
Technische reflectie is nodig voor een goede bewegingsvoorstelling, want het ‘beeld’ wat je hebt van
hoe je het zelf denkt te doen of voelt dat je het doet is vaak onjuist en zeker onvolledig.
Effectief zwemmen
Voldoende effectief bewegen tijdens het zwemmen wil zeggen; slaagt de zwemmer er in zijn
bedoeling om relatief gemakkelijk en in korte tijd een grote(re) afstand af te leggen.
Naast mentale en conditionele factoren die een rol spelen zal de borstcrawl ook aan bepaalde
technische eisen moeten voldoen. Om snel een grote afstand te overbruggen zal het zwemmen
gekenmerkt moeten zijn door;
- Effectieve stuwfasen
- Contrabewegingen, die weinig weerstand oproepen
- Voldoende ontspanningsfasen
,- Een zo ideaal mogelijke ligging
- Een regelmatige en goed getimede ademhaling
Niet overschatten – niet onderschatten
Onderwijs bestaat niet alleen maar uit het vergelijken van het bewegingsbeeld, bijvoorbeeld een
topzwemmer vertoont met dat van een beginner en vervolgens de discongruenties aan te pakken in
de vorm van ‘aanwijzingen op het lijf’. Hij zal gemakkelijker op het spoor komen van de achtergrond
van een fout omdat hij meer zicht heeft op de samenhang binnen het bewegen.
Het is dus van belang dat je het leren van een technische kennis en inzicht niet onderschat maar ook
zeker je eigen kennis en inzicht niet overschat.
Algemene begrippen en wetmatigheden
Drijfvermogen
Drijfvermogen; het soortelijk gewicht(dichtheid) van een stof is de massa (kilogram) per kubieke
meter(1000 liter). Ook wel weergegeven in kilo per liter.
Wanneer iemand volledig heeft uitgeademd kan iemand niet blijven drijven. Dit komt door de lucht
in de longen wanneer iemand volledig ingeademd is. Verder kan het ook zijn dat er een verschil in
samenstelling van het lichaam is; in welke verhouding zijn spierweefsel, vetweefsel en botweefsel
aanwezig is.
- Een grote hoeveelheid vetweefsel vergroot het drijfvermogen, omdat vet(weefsel) lichter is dan
water. Ook heeft vetweefsel een warmte-isolerende en stroomlijn-bevorderende functie oftewel
soortelijk gewicht.
- Bot- en spierweefsel zijn zwaarder dan water.
Water weegt 1000 kg (of 10000 Newton) per kubiek meter, oftewel 1 kilo per liter.
Het menselijk lichaam is een verzameling van diverse stoffen (water, vet en botweefsel) en heeft dus
ook geen ‘vaste’ dichtheid.
Als je dus van een materiaal het soortelijk gewicht weet, weet je ook of het zinkt of drijft in water.
Een materiaal met een soortelijk gewicht van 130 N/l zinkt in water. Weegt het namelijk meer dan 1
kilo per liter, dan zakt het in het water, weegt het minder dan 1 kilo per liter, dan drijft het in het
water.
Het soortelijk gewicht wordt dus bepaald door de verhouding tussen gewicht en volume;
Soortelijk gewicht is gewicht (in Kilogram of Newton) gedeeld door het volume (in liters)
De formule is
Sg.= g/V
In ingeademde toestand is het soortelijk gewicht van het menselijk lichaam ongeveer 9,7 N/l (9,7
Newton per liter) dat wil zeggen iets kleiner dan 10N/l dus het drijft.
In uitgeademde toestand is het ongeveer 10,9 N/l, dus zinkt het.
,Opwaartse kracht/kwalletje van Wiessner
Als we op de plaats drijven, diep ingeademd, passief, moet er evenwicht van krachten zijn, want er is
rust. Zolang iets in beweging is, dus verandert van plaats ten opzichte van een vast punt, is er een
kracht(en) overschot in de bewegingsrichting. Bij het verplaatsen in water zorgen daar de
zwembewegingen voor.
Bij het drijven in rust is dus sprake van evenwicht van krachten.
In situatie 1 is er diep ingeademd en vervolgens zoveel mogelijk lichaamsvolume onder water
gebracht. Je drijft optimaal. De opwaartse kracht is nu even groot als de zwaartekracht geworden.
Bij situatie 2 is er uitgeademd. Het volume wordt zoveel kleiner waardoor de opwaartse kracht niet
meer opweegt tegen de zwaartekracht.
Het voordeel van een goed drijfvermogen is dat je maar weinig bewegingen hoeft te maken om aan
het oppervlak te drijven.
Zwaartekracht/Opwaartse kracht
Kijk terug naar de situatieschets. Bij situatie 1 werken de zwaartekracht (het gewicht) en de
opwaartse kracht op het lichaam. De zwaartekracht trekt ons naar de bodem. De opwaartse kracht
voorkomt dit.
Als je een lichaam(voorwerp) onder water stopt, oefent het water van alle kanten druk uit op het
lichaam.
Deze druk wordt groter naarmate de diepte toeneemt.
Op een bepaalde diepte heerst op de onderkant van het lichaam een grotere druk dan aan de
bovenkant. Er is hier dus een overschot aan druk (-kracht) in opwaartse richting. Dit wordt
opwaartse kracht (O.K.) genoemd.
O.K. = druk/kracht in opwaartse richting
De grootte van opwaartse kracht hangt af van het volume wat zich onder water bevindt
Voorbeelden hiervan zijn;
- De drenkeling die zijn armen uit het water steekt en om hulp roept, zal daardoor zakken. Hoe meer
lichaamsvolume uit het water, hoe groter het verlies van opwaartse kracht is.
- Watertrappen met armen uit het water is veel zwaarder. Doordat lichaamsdelen uit het water zijn
is de opwaartse kracht kleiner, dit verlies moet worden opgevangen door efficiënte
zwembewegingen in benedenwaartse richting.
- Bodemsteken. Een techniek om vanaf het wateroppervlak snel bij de bodem te komen. Je verkleint
, met opzet je volume onder water, door je benen zo hoog mogelijk boven water te steken.
Vormweerstand en ligging
Wanneer iemand na een éénbenige afzet in borst ligging wegdrijft aan het oppervlak (met het hoofd
in het water) zien we achtereenvolgens een aantal verschijnselen, die om een verklaring vragen:
1. De snelheid neemt af;
2. De benen zakken;
3. Er is een neiging te
kantelen naar rugligging.
De snelheid neemt
af
Zodra een menselijk lichaam met enige snelheid door het water gaat, oefent het een kracht naar
voren op het water uit en ondervindt daardoor van het water een tegenkracht die we weerstand
noemen. Indien snelheid niet wordt onderhouden door effectieve zwembewegingen zal deze door de
weerstand afnemen.
De grootte van de hydrodynamische of vormweerstand, bij een bepaalde snelheid is afhankelijk van;
- De vorm van het lichaam en de aard van het oppervlak. De vorm
die de minste weerstand geeft in het water is de zogenoemde
druppelvorm (deze moet dan met de bolle kant naar voren door het
water gaan)
- Er is een goede verhouding tussen de vrij stompe voorkant en de
lengte van de vorm
- De totale vormweerstand laat zich onderverdelen in:
- Frontale weerstand; werkt op de voorkant, van de vorm en is evenredig met de grootte van
het frontale vlak.
- Wervelingsweerstand; werkt als het ware ‘zuigend’ op het achterste deel van de vorm
- Wrijvingsweerstand; de grootte wordt bepaald door de aard van het oppervlak
(onregelmatig of glad). Een lichaam met de vorm van een druppel en een glad oppervlak
(vergelijk de vorm van een vis) ondervindt dus de minste weerstand.
De hydrodynamische weerstand die een zwemmer ondervindt wordt overwegend bepaald en
beïnvloed door het drijfvermogen en door de bewegingsvaardigheid en niet door zijn lichaamsbouw.
Het frontale vlak wordt aanzienlijk groter wanneer we in borstligging het hoofd uit het water
houden. De weerstand neemt dan wel met 25
procent toe. Bij de borstcrawl is het hoofd
grotendeels steeds onder water hierdoor is de
frontale weerstand niet hoog.
Bij zwemmen is er steeds weinig of geen sprake van
wrijvingsweerstand en er is hoofdzakelijk sprake van
wervelingsweerstand.
Bij de wervelingsweerstand, ook wel zuigingsweerstand genoemd, het is een zuigende werking
(onderdruk) die ontstaat als aan de achterzijde van het lichaam het water niet gemakkelijk afvloeit
door de ongunstige vorm van het lichaam. Groot is deze weerstand bij bijvoorbeeld schoolslag
zwemmen en minder bij borstcrawl.