Samenvatting Bewegen en
Beïnvloeden
Artikel 1 Introductie
Van bewegen en leerprocessen naar bewegen en
beïnvloeden
Paragraaf 1 Terugblik: het perspectief van de persoon
In de module ‘bewegen en leerprocessen’ ging het met name om het perspectief van de persoon.
Om de persoon te kunnen begrijpen wordt (theoretisch) onderscheid gemaakt in ‘denken, voelen en
doen (handelen)’. Elke persoon bestaat uit een unieke mix van denken, voelen en doen. Om te
begrijpen hoe bij jezelf het leerproces werkt, kun je je afvragen welke gedachten (cognities) je hebt,
welke gevoelens (emoties) een rol spelen en wat je concreet doet (handelingen). Deze driedeling in
het perspectief van de persoon is gekoppeld aan de theoretische begrippen en principes met
betrekking tot ervaringsleren, mindset, attitude, motivatie, psychologische basisbehoeften, emotie,
flow, brein en stress en coping.
Ervaringsleren
Tijdens het leerproces doorloop je
verschillende fases en in al die fases
speelt ervaringsleren een belangrijke
rol. In een succesvol leerproces
ervaar je, reflecteer je,
conceptualiseren. Vervolgens ga je
experimenteren en pas je ervaringen
toe. Deze vier fases voren een
leerproces rondom een belangrijke
ervaring: een cyclus die zich kan
blijven herhalen als je maar blijft
leren.
Mindset
Hoe een persoon leert heeft onder andere te maken met de wil of drang van een persoon om nieuwe
vaardigheden eigen te maken of nieuwe vaardigheden te leren. Als leerprocessen een aantal keren
haperen, als het geregeld misgaat en de activiteit keer op keer mislukt, dan zou het kunnen zijn dat
er een mindset ontstaat dat niet alles meer leuk is om te leren en/of dat sommige dingen veel te
moeilijk zijn. Of je iets wel of niet kan leren is daarbij een vaststaand gegeven. Dit wordt ook wel een
‘fixed mindset’ genoemd. Wanneer het leren niet lukt en je regelmatig valt, dan is het belangrijk om
de frustraties te delen met jezelf of anderen. Andere studenten gaan elke uitdaging aan en geloven
dat je met inspanning en doorzettingsvermogen bijna alles kunt leren. Dit is de zogenaamde ‘growth
mindset’.
Attitude
De houding of attitude van een persoon bepaalt of deze persoon zich in wil zetten voor datgene dat
geleerd moet worden. Een attitude gaat om een duurzame houding ten aanzien van een bepaald iets.
Soms kunnen attitudes met elkaar in strijd zijn; je wil wel wintersporten, maar niet als het koud is of
,sneeuwt; je wilt leren wintersporten maar je wilt niet vallen. Dit zijn cognitieve dissonanties die je
tegen kunt komen: een discrepantie tussen bepaalde gedachten, gevoelens en/of handelingen van
een attitude. Over het algemeen zijn mensen geneigd om deze op te heffen (door bijvoorbeeld de
kou te trotseren of te denken dat anderen ook aan het leren zijn, zodat het vallen minder erg lijkt).
Motivatie
Een mindset en attitude zijn onlosmakelijk verbonden met motivatie. Dit heeft te maken met je eigen
basisbehoeften. Bij de wil om te leren is er behoefte om iets te kunnen (competentie), om
waardering en erkenning te krijgen van anderen (relatie) en om daarin zelf invloed uit te oefenen
(autonomie). Deze basisbehoeften geven vorm aan je motivatie, je beweegreden om als persoon iets
wel of niet te leren. Als een persoon verwacht dat iets haalbaar en belangrijk is, dan zal diegene
waarschijnlijk meer gemotiveerd zijn om te leren. Het kan zijn dat je iets belangrijk vindt om te leren
omdat het van buitenaf aangestuurd wordt of van binnenuit.
Maslow geeft in de behoeftenpiramide aan dat deze drijfveren voor kunnen verschillen: sommigen
studenten zijn gemotiveerd om een afdaling te maken omdat ze kou willen vermijden, anderen om te
leren om veilig naar beneden te komen en weer anderen om samen met anderen gezellig te kunnen
apres skiën en daarbij te praten (en naar complimenten te vissen) over de vette trucs die zijn
gedaan? Een ander gaat voor zelfontplooiing, waarbij het uitgangspunt is om jezelf uit te dagen om
zelf beter te worden en nieuwe uitdagingen te vinden.
Brein
In het brein zijn er cognitieve processen van het leren. Het sensorisch register neemt alles waar. In
het korte termijn spoken de aanwijzingen van je leraar door je hoofd waarbij je constateert dat je er
maar twee echt kunt onthouden en toepassen. Vanuit je lange termijn geheugen activeer je
relevante informatie die je al hebt; bijvoorbeeld het balanceren van bal- en draadlopen. Daarnaast
ben je mogelijk bezig met een analyse van de leeractiviteiten die je in kunt zetten en eventueel kunt
wijzigen als je merkt dat deze niet werken. Deze analyse en de daaropvolgende veranderingen gaan
over metacognitie. Dit is doorslaggeven in je leerproces omdat het je helpt om flexibel te bewegen.
Stress
De meeste mensen komen bij stress in een andere stand; die van vluchten, vechten of verstarren.
(Freeze, fight, flight). De uitdaging kan ook een averechts effect hebben waardoor negatieve stress
ontstaat. Een stressor bijvoorbeeld een steile piste bij skiën, is de oorzaak voor stress. De draaglast is
groter dan de draagkracht. Het stressverschijnsel kan zijn dat je boos wordt (vechten), niet meer wilt
(vluchten) of langdurig naar beneden kijkt (verstarren). Het gevolg kan zijn dat je wilt stoppen met de
activiteit, of dat je er ziek van wordt of pijn in je voeten krijgt of eenzaam in het huis blijft.
Coping
Er kunnen drie manieren ingezet worden om stress te verminderen. Dit wordt coping genoemd. Bij
probleem georiënteerde coping ga je het probleem aan. Hiermee pak je de stressbron aan. De
cognitiegerichte coping kun je inzetten door goed na te denken. Een voorbeeld hiervan is het
nadenken over wat je geleerd hebt en hoe je veilige bochten kunt nemen bij het skiën.
Tenslotte kun je ook vanuit emotie het coping-proces inzetten, door eerst je frustratie te uiten,
daarna te fantaseren over wat je gaat of wilt kunnen, dan het voelen (ervaren) en dan focussen op
lukken van de activiteit.
Perceptie
Hoe een persoon aankijkt tegen een activiteit, tegen zichzelf of tegen groepsgenoten is bepalend
voor het deelnamegedrag en daarmee ook op het leerproces. Wel of geen stress hebben en ho een
, persoon daarmee omgaat (coping), is iets heel persoonlijks. Het heeft te maken met het waarnemen
met de zintuigen en de interpretatie die gegeven wordt aan deze informatie. Deze
betekenisverlening is dikwijls bepalend voor de wijze waarop het leerproces daarna verder ingericht
wordt.
Voor elk persoon is de waarneming en interpretatie anders: sommige beginners zien alleen hun
board of ski’s en andere zien de sneeuwhopen verderop al opdoemen.
De richting van het kijken verraadt al welke betekenis de persoon geeft aan de activiteit die de
persoon aan het doen is. Voor het leerproces is het goed om te weten waar je naar moet kijken om
de activiteit te leren.
De vraag is: waar richt je je op in de omgeving? Wat je observeert en welke betekenis je daaraan
geeft (perceptie) bepaalt welke route je gaat afleggen.
Zelfkennis en zelfbeeld
Het geheel van processen en de bijbehorende gedachten, gevoelens en gedragingen die bijdragen
aan hoe mensen hun eigen persoon ervaren is wordt door Baumeister zelfkennis genoemd. Je hebt
bepaalde ideeën over jezelf. Kennis over jezelf is van wezenlijk belang. Als het er niet is, heb je geen
flauw benul van of je iets leerzaams vindt, waar je goed in bent, hoe je met je vrienden om moet
gaan, op welke wijze je contact moet hebben met de docent en wat je goede en minder goede
eigenschappen zijn.
Zelfkennis ontstaat door zelfbewustzijn; het
weten wie je bent. Een bepaalde mate van
zelfbewustzijn is nodig om zelfkennis te
krijgen. Dat betekent dat je in gedachten
een beeld van jezelf kunt hebben. Wij
mensen (en een aantal dieren) hebben een
vermogen om op een soort objectieve
manier naar jezelf te kunnen kijken, als het
ware van buitenaf. Dit bewustzijn kan je
ook creëren door feedback te krijgen of
jezelf bijvoorbeeld te zien op een filmpje. Je
herkent hierin de vertrouwde beelden van
jezelf en merkt het op als er afwijkingen ontstaan ten opzichte van je vertrouwde zelfbeeld. Dit
zelfbewustzijn kan helpen in leerprocessen. Zelfbewustzijn kan ook een averechts effect hebben,
omdat het je vertrouwede routines kan verstoren.
Ook kan zelfbewustzijn bijdragen aan angstige of depressieve gevoelens. Dit heeft te maken met
zelfwaardering; de evaluatie van jezelf. Een lage zelfwaardering betekent dat zelfbewustzijn het
negatieve beeld kan versterken.
Paragraaf 2 Van de persoon naar de persoon in de omgeving
De sociale omgeving
De sociale omgeving is de omgeving waarin je met anderen aan het leren bent. Een voorbeeld
hiervan is een leraar die je een tip geeft naar aanleiding van je gemopper. De sociale psychologie
bestudeert deze wisselwerking tussen individuen (personen) en de sociale omgeving. In deze
wisselwerking vindt veel invloed plaats, dit wordt sociale invloed genoemd, bewust of onbewust. Een
voorbeeld van onbewuste invloed is je zet een tandje bij omdat je de groep wilt bij houden. De
ander(en) in je groep dragen bij aan de totstandkoming van je gedrag, zonder dat je je daar misschien
bewust van bent.
Sociale beïnvloeding kan direct of indirect plaatsvinden. Iemand uit de groep of een groep kan een