Hoorcolleges Vroegmoderne Geschiedenis
HOORCOLLEGE 1
Europese geschiedenis, maar in een grotere, globale context. Het is geen geschiedenis van de vroegmoderne
wereld, maar het bespreekt veel thema’s en discussies en debatten die je kan herinneren uit glob1. Geen
geschiedenis van de hele wereld (sommige delen van de wereld hebben intens weinig bronnen, zoals Afrika).
Wat is Europa rond 1500? Elementen die Europa verbinden, maar ook elementen die Europa verdelen. Hadden
de Europeanen een gevoel van ‘Europees-zijn’? Veranderd dit gevoel ook in de periode 1500-1800? Het idee
van Europa wordt gevormd door nieuwe kaart-technologieën (geprint op papier); de wereld wordt groter. De
verspreiding en creatie van nieuwe beelden van Europa helpt met het vormen van het idee van Europa. Europa
in 1500 is een diverse plaats, veel bevolking.
Probleem van periodisering; waarom het onderscheid 1500-1800? Om een verhaal te vertellen over
veranderingen en continuïteiten (geschiedenis) dan heb je een organiseringsprincipe nodig. Hoe maak je het
begrijpelijk? Historici moeten kiezen waar ze hun verhaal beginnen en eindigen. Als je denkt aan vroegmodern,
dit is een omstreden begrip. ‘vroegmodern’ is een recente term (sinds 2 e helft 20e eeuw); het impliceert dat het
vroegmodern is, maar wanneer is het ‘modern’? en wanneer is iets dan ‘vroegmodern’? Vroegmodern
impliceert het begin van moderniteit. Wanneer begint moderniteit? Dit antwoord verschilt op verschillende
plekken in de wereld. Hoe geef je iets een begin en een eind? Een manier is om te kijken welke termen
tijdgenoten gebruikten. Bijv. Francesco Petrarchus (1304-1374), die leefde in een periode van veel verandering.
1350’s: hij ervaart klok-tijd. Dus bijv. periodisering: wanneer begonnen mensen klokken te gebruiken? Want dit
veranderde de manier waarop mensen tijd ervaarden. Petrarchus was ook onderdeel van een beweging die de
glorieuze dagen van de oudheid wilde doen herleven à Renaissance. Hij gebruikte brieven uit de Oudheid als
model voor zijn tijd. Hij benoemde de periode als Middeleeuwen (donkere eeuwen), maar dat het licht zou
terugkeren (Renaissance); hij zag een scherpe transitie tussen oudheid-middeleeuwen-renaissance.
Continuïteit/Breuk à belangrijk om over na te denken: is er continuïteit of een breuk tussen middeleeuwen-
vroegmodern en daarna. Petrarchus zag dus een duidelijke breuk.
Renaissance (c. 1350-1650): een periode of een beweging? Begrip bedacht door Franse historicus Jules
Michelet (1798-1874). Jacob Burckhardt nam dit over (1818-1897) à zagen beide de Renaissance als een
scherpe breuk met de Middeleeuwen. Hij zag dit als een periode van secularisme (weg van de kerk); van
politieke competitie en rivaliteit die secularisme en creativiteit stimuleerde; hij zag het als iets wat vanuit Italië
verspreidde naar de rest van Europa.
Humanisme: een intellectueel onderdeel van cultuur (1500-1650), belangrijk in de periode van de Renaissance.
Humanisten geloofden in de studia humanitatis (grammatica, retorica, poëzie, geschiedenis en morele filosofie)
aan de universiteiten. Zij maakten deze studie weer aantrekkelijk. Zij zagen deze skills als het gene wat mensen
onderscheidden van dieren. Universiteiten groeiden. Het was een beweging van herstel, van emulatie van de
klassieke oudheid. Je kan de principes uit de Oudheid gebruiken voor je eigen leven. Om de mensheid te
verbeteren. Humanisten stelden het curriculum vast voor de Europese elites; leiders hadden nu een opleiding
nodig.
Vroegmoderne tijd als een transitie, gezien door enkele theoretici in de vorige eeuw:
- Renaissance, Reformatie en Verlichting
o Renaissance en Reformatie speelden belangrijke rol in staatsformatie
o Leopold von Ranke (1795-1886), over de opkomst van de Duitse natie in de Reformatie.
- Feudalisme naar kapitalisme
o Karl Marx (1818-1883)
- Komst van rationalisme en secularisme
o Max Weber (1864-1920)
, Hoorcolleges Vroegmoderne Geschiedenis
- Moderniseringstheorie (1950s-1960s)
o Vroegmoderne tijd die als transitie fungeerde voor modernisering.
De term ‘vroegmodern’:
- Ontstaan in de laten 1960 en vroege 1970: historici gaan zich meer richten op socio-economische
processen i.p.v. alleen belangrijke politieke en religieuze gebeurtenissen.
- Gekenmerkt door transformatie en transitie.
- Zit er een geografisch limiet aan de term? (is ‘modern’ een Westers concept van een kapitalistische
staat?).
HOORCOLLEGE 2
De wereld groeit, maar wordt ook koeler (‘kleine IJstijd’). Ook groeit de bevolking à invloed rurale en urbane
maatschappijen?
Vroegmoderne periode als een transitie naar een moderne tijd (theorie van marxistische geleerden); transitie
feodale systemen naar kapitalisme. Andere theorie: vroegmoderne periode als een iets wat aan het leiden is
naar een moderne maatschappij. Volgen beide het pad van premodern naar modern.
Nadruk op klimaat in de ontwikkelingen in de vroegmoderne periode; belangrijke klimaatveranderingen in die
periode. Rond de Zwarte Dood eindigde het middeleeuwse warme klimaat en begon het koeler te worden, met
meer extreme weersverschijningen. Dit was een langzame verschuiving van warm naar koud, ook geen lineaire
verschuiving. Er was wel een algemene trend richting koeler klimaat. Verschuiving begint rond 1300, wordt
koeler in 14e eeuw, 1490-1560 iets warmer weer. Late 16e tot late 17e eeuw: periodes van globale verkoeling
(piek 1570-1630). In Europa verkoelde het t meest in de piek: koude winters, koude lentes, koude en natte
zomers. Strengere winters (sommige jaren zoals 1600 waren zo koud dat ze ‘jaren zonder zomer’ werden
genoemd). Soms wordt deze periode een ‘kleine IJstijd genoemd’. Deze koud heeft veel gevolgen. De
onvoorspelbaarheid had veel invloed op de maatschappij en de economie. Landbouw bleef super belangrijk, de
oogst bepaalde hoe goed het ging. Veranderend weer, koude zomers à veel misoogsten of minder voedzame
gewassen. Minder goed stro voor het vee te voeden à meer sterfte van vee in winter. Veel effect op Europese
bevolking, aangezien bijna de gehele populatie afhing van de landbouw à hongersnood, honger, lager
geboortecijfer. De bevolking was vaak chronisch ondervoed, vooral rond 1600/1700 à meer vatbaar voor
ziektes. Kleine IJstijd had veel effect op de Europese bevolking en haar economie. Zwarte Dood in de 1340s en
zijn terugkomsten had ook een significante invloed op de bevolking à 1/3e en soms 1/2e van de bevolking weg
à veranderend Europa. Bevolkingsgroei van 1460 tot 1800. Wat veranderde in de vroegmoderne periode? Na
Zwarte Dood: 100 jaar stagnering bevolking; late 15 e eeuw (1480/1490): lange tijd van demografische groei
begint in Europa. Wat betekende deze groei voor de maatschappij? Hoe veranderd bevolkingsgroei de wereld
waarin we leven? Baby Boom rond 1490 (ontdekking wereld, voorspoed, warm klimaat) à werden volwassen in
de periode van de Reformatie en de centralisering van monarchieën. Sterven rond 1560 (klimaat word weer
koeler, oogsten worden minder voorspelbaar). Babyboom à bevolking verdubbelde tussen 1460-1620, groei tot
1560. Steden waren overvol. Europeanen klaagden over deze groei. Bevolking groeide sneller in noordwest
Europa, minder snel in Zuid-Europa. Was meer dan alleen een terugkomst van na de Zwarte Dood, want groei
ging wel door tot in begin 17e eeuw. Klapt dan weer ineen rond 1630 door de plaag, conflicten etc. à nieuwe
populatiecrises, alleen NL en ENG ontsnappen eraan, blijven groeien. Bevolkingsgroei komt weer terug in de
18e eeuw (1720-1750), behalve in de Nederlandse Republiek. Tegen 1800: wereldbevolking 1 miljard. Wat
nieuw aan de vroegmoderne periode is, is niet de bevolkingsgroei want dat had je in elk tijdperk wel. Wat
nieuw is: vanaf de 18e eeuw; bevolkingsgroei werd niet gevolgd door een bevolkingsafname, het gaat door met
groeien. Waarom bleef dit groeien?
, Hoorcolleges Vroegmoderne Geschiedenis
Thomas Malthus; An Essay on the Principle of Population (1798): hij wilde bevolkingsgroei (vooral in Engeland)
verklaren. Hij observeerde dat populaties groeiden tot ze een natuurlijk limiet bereikten (er is maar zoveel land
beschikbaar voor landbouw). Dit natuurlijke limiet werd bereikt en dan kwamen er hongersnoden, ziektes of
oorlogen à de balans tussen bevolking en voedselaanbod wordt weer hersteld. Hij zag dit als een cyclisch
proces tussen groei en ‘checks’. Hij zag deze ‘checks’ als iets dat God deed. Hij dacht: beter voedsel à meer
mensen (want mensen gingen dan meer kinderen krijgen, niet hun levensstandaard enorm verbeteren met het
betere voedsel). Hierdoor konden ze niet ontsnappen aan de ‘malthusian trap’, omdat mensen niet moreel
handelden. Zijn oplossing: lagere klassen moesten met meer deugd leven (hij was een clericus). Maar waarom
kwam er geen ‘malthusian trap’ in de vroegmoderne tijd? Waarom stagneerde de bevolkingsgroei niet?
Wat betekende populatiegroei voor de levensstandaard? (Malthus zei: meer kinderen i.p.v. betere
levensstandaard). Bevolking was in 1500 gezonder en rijker dan in 1800 in Europa. Paradoxaal: hoe kan dat?
Een groeiende populatie à meer vraag naar voedsel à prijs van voedsel (bv. graan) gaat omhoog.
Bevolkingsgroei betekende ook een overschot aan arbeid en meer landloze dagloners (mensen die van lonen
afhingen om te overleven). Lonen gingen omlaag (want er is meer arbeid) à minder geld over na het kopen van
de essentials (zoals brood) om consumentengoederen te kopen (zoals zuivel). Graanprijzen namen zo’n 400%
toe in de 16e eeuw à groei graanprijzen à groei alle prijzen (prijsrevolutie). Prijzen namen over alle industrieën
toe. Door overschot arbeid à koopkracht daalt. Men kon niet meer extra kopen dan alleen graan (wage-price
scissors). Tegen 17e eeuw: men leed veel aan chronische ondervoeding. Lagere klassen in stad en platteland
hadden lage levensstandaard. Levensverwachting vroegmoderne periode: 35-40 jaar; maar mensen werden
best oud maar het getal wordt omlaag gebracht door de enorme kindersterfte (kwart stierf voor 10 jaar).
Levensstandaard: het is niet een stijgende lijn, maar zelfs een dalende lijn in de vroegmoderne tijd.
Kindersterfte speelt belangrijke rol in levensverwachtingscijfer.
Hoe zag een vroegmoderne Europese familie eruit? Werd de familie veranderd door bevolkingsgroei? Een
theorie: Na Zwarte Dood: afname arbeidskrachten à meer vrouwen in arbeidsmarkt; na bevolkingsgroei weer
genoeg arbeidskrachten, afname vrouwen op arbeidsmarkt. Theorie 2: Noord-Europeanen trouwden later, dus
vrouwen hadden meer ervaring, man en vrouw waren meer van dezelfde leeftijd à ‘companionate’ relatie met
gevoelens voor elkaar. Nucleaire familie: de familie + dienstmeiden. Zuid-Europa: groter leeftijdsgat, mannen
veel ouder dan hun bruid. Leven vaak met een uitgebreide familie.
De vraag hoe een familie gestructureerd werd (patriarchaal, companionate, hiërarchisch, nucleair, uitgebreid?)
is nog niet beantwoord; wat zijn de continuïteiten en verschillen tussen de Late Middeleeuwen. En speelt
bevolkingsgroei een rol in de gender en familie vormen?
Bevolkingsgroei had belangrijke consequenties voor gender en familiestructuren, maar ook voor de
maatschappij en economie in stad en platteland. Recente historische werken dagen het idee uit dat de
economie en maatschappij voor de moderne tijd onveranderlijk en zonder groei was. Economische groei
bestond al voor de technologische doorbraken van de 18 e eeuw. In de vroegmoderne maatschappij en
economie: veel bleef hetzelfde, maar veel veranderde ook. Meeste continuïteit in de rurale maatschappij, maar
ook met de meest significante veranderingen. Vroegmoderne tijd 8/9 uit de 10 Europeanen leefden op het
platteland, werkend op het land. Bevolkingsgroei en klimaatverandering à meer vraag naar voedsel;
graanprijzen stijgen (levensstandaard achteruit maar ook:) waarde van het land waarop dit graan groeide ging
omhoog à
1. Fiscal seigneurialism: de neiging van landeigenaren om hun land efficiënter en winstgevender te
maken (bv. drainage). In Engeland 16e en 17e eeuw: gemeenschappelijke landen afsluiten (enclosure)
voor zichzelf; akkerland ombouwen naar weiland. Ook werden nieuwe kroppen geprobeerd. Na 1750: