,WEEK 1: PIJN
MEDISCHE KENNIS
Farmacologie 6.1 + 6.2
De student kan benoemen hoe de fysiologie van pijn in elkaar steekt en weet daarbij aan te geven welke soorten
en oorzaken van pijn bestaan
Pijn is wat de patiënt zegt dat hij of zij voelt. Of: het doet pijn als de patiënt zegt dat het pijn doet.
Er zijn 2 soorten pijn:
Nociceptieve pijn heeft meestal een aanwijsbare fysiologische oorzaak (trauma, ontsteking). Deze pijn wordt
langs pijnneuronen en het ruggenmerg overgebracht
naar de hersenen, waar de pijnprikkels als pijn worden
geïnterpreteerd. Eenvoudige behandeling:
geneesmiddelen die de overdracht van zenuwimpulsen
langs pijnbanen blokkeren, voorkomen dat de
pijnsignalen de hersenen bereiken.
Neuropatische pijn wordt veroorzaakt door een
neurologisch probleem dat een gewaarwording van pijn
tot gevolg heeft. Uiteenlopende aandoeningen kunnen
zenuwen aantasten, waardoor neuropatische pijn ontstaat: trigeminusneuralgie (aangezichtspijn),
gordelroos, MS, diabetische neuropathie, etc. Ook fantoompijn.
o Hyperalgesie: hevige pijn door een prikkel die normaal slechts licht ongemak zou veroorzaken
o Paresthesie: onaangename en pijnlijke gevoelens zoals prikkelingen en tintelingen zonder
aanwijsbare oorzaak
o Allodynie: pijn door een prikkel die normaal geen pijn zou moeten veroorzaken
De neuroanatomie van pijn
Nociceptieve pijn wordt langs aaneengeschakelde neuronen doorgegeven en van de plaats van de verwonding via
het ruggenmerg naar de hersenen overgebracht, waar de signalen als pijn worden geïnterpreteerd. Aan het distale
uiteinde van afferente nociceptieve neuronen (pijnneuronen) bevinden zich nociceptoren (pijnreceptoren) die
reageren op pijnprikkels als warmte, mechanische druk en chemische prikkeling. Na te zijn gestimuleerd, sturen deze
neuronen zenuwimpulsen via het ruggenmerg naar de hersenen. Voorbeeld snee in vinger:
Pijnprikkel nociceptor wordt geprikkeld door de weefselbeschadiging zenuwimpuls, gaat langs het afferente
nociceptieve neuron door de arm ruggenmerg dorsale wortel stuurt signalen over een synaps
(zenuwverbinding) naar een neuron dat omhoogloopt naar de thalamus in de hersenen signaal passeert een
ander synaps thalamocorticaal neuron hersenschors.
Uiteindelijk leiden alle pijnbanen naar de hersenschors, waar de informatie wordt verwerkt en geïnterpreteerd als
pijn. Neuronen die pijnsignalen geleiden, zijn verbonden via synapsen – speciale verbindingen waardoor
zenuwimpulsen vanaf de pijnlijke plaats naar de
hersenen kunnen worden overgebracht. Veel
geneesmiddelen hebben hun aangrijpingspunt op
synapsen. Glutamaat is de belangrijkste neurotransmitter
die verantwoordelijk is voor het overbrengen van
pijnprikkels in het ruggenmerg.
De student kan aangeven welke categorieën pijn er
bestaan
Acute pijn: duurt kort en verdwijnt na een bepaalde tijd
(bijv. verwonding)
Chronische pijn: pijn die langer dan 6 maanden aanhoudt
(nociceptieve/neuropatische pijn)
,De student kan beschrijven hoe het eigen pijnstillingssysteem van het lichaam werkt en welke
hersengebieden/neurotransmitters betrokken zijn bij pijnwaarneming
Een ontstekingsreactie bestaat uit 3 belangrijke processen:
1. De vaatverwijding van kleine bloedvaatjes in het beschadigde gebied, waardoor de bloeddoorstroming
toeneemt
2. Een toename van de vasculaire permeabiliteit, waardoor plasma (het vloeibare deel van het bloed, zonder
de cellen) uit kleine bloedvaatjes weglekt naar het beschadigde gebied
Vasculaire permeabiliteit heeft betrekking op de bloedvaten en het gemak waarmee vloeistof bijvoorbeeld
een membraan passeert; een toename betekent dat de bloedvaten lekken
3. De migratie van neutrofielen uit het bloed naar het beschadigde gebied
Doordat plasma uit kleine bloedvaatjes weglekt, komen plasma-eiwitten rechtstreeks in aanraking met het
beschadigde gebied. Daar zitten ook stollingseiwitten tussen die het bloeden stoppen, en allerlei immuuneiwitten die
micro-organismen onschadelijk helpen maken die mogelijk in het gebied zijn gekomen toen de verwonding
ontstond. Ook worden eiwitten die kininen worden genoemd, uitgescheiden. Deze stimuleren vaatverwijding,
vergroten de permeabiliteit van de bloedvaten en prikkelen pijnreceptoren.
Mestcellen
Mestcellen (mastocyten) spelen een cruciale rol in de ontstekingsreactie. Ze bevinden zich in het bindweefsel vlak
naast bloedvaten. Bij verwonding of prikkeling door het immuunsysteem maken
mestcellen allerlei mediatoren (lokaal werkende chemische stoffen) vrij.
Mestcellen behoren tot de granulocyten (een groep witte bloedcellen)
bevatten granules van ‘voorverpakte’ mediatoren die zeer snel kunnen worden
afgegeven zodra de mestcel daartoe wordt aangezet, bijv. bij verwonding,
infectie of immunoglobulines (antilichamen).
Mestcellen geven uiteenlopende mediatoren af uit de granules, waaronder
histamine. Histamine veroorzaakt vaatverwijding en vergroot ook de
permeabiliteit van kleine bloedvaatjes.
Andere mediatoren die door de mestcellen worden afgegeven, trekken in het
bloed circulerende neutrofielen aan, die zich door de wand van de kleine
bloedvaatjes wringen en naar het ontstekingsgebied migreren. De neutrofielen
rijpen hier en fagocyteren (‘opeten van cellen’) micro-organismen die de infectie
mogelijk hebben veroorzaakt of in het lichaam zijn gekomen toen de wond ontstond.
,Prostaglandinen
Prostaglandinen zijn belangrijke mediatoren in het ontstekingsproces. Ze behoren tot een grote familie van stoffen
die zijn afgeleid van arachidonzuur (een vetzuur) en worden in de meeste lichaamsweefsels gevonden. De biochemie
en de werking van prostaglandinen zijn ingewikkeld. Prostaglandine E 2 (PGE2) is de voornaamste betrokken
prostaglandine. Het wordt afgegeven door mestcellen en andere immuuncellen, en versterkt de werking van
histamine en bradykinine, met als gevolg:
Vaatverwijding van kleine bloedvaten
Grotere vasculaire permeabiliteit
Prikkeling van nociceptieve neuronen
PGE2 speelt ook een rol bij de overdracht van pijnsignalen in het ruggenmerg en in de hypothalamus in de hersenen
waar het interfereert met de thermostaat van het lichaam. Infecties kunnen de PGE 2-concentraties verhogen in de
hypothalamus, wat resulteert in koorts.
Het enzym cyclo-oxygenase (COX) heeft arachidonzuur als substraat en speelt bij dit proces een sleutelrol. Het komt
in verschillende vormen voor, de belangrijkste zijn COX-1 en COX-2.
COX-1 produceert prostaglandinen en tromboxanen, welke betrokken zijn bij veel belangrijke lichaamsfuncties, zoals
ionentransport, maagzuurregulatie, werking van de synaps, bloedstolling, etc. Tijdens een ontsteking neemt de
productie van COX-2 toe, wat resulteert in grote hoeveelheden prostaglandine PGE 2 in het ontstoken gebied.
COX-2 is het belangrijkste enzym in de synthese van PGE2, wat de vasculaire permeabiliteit, oedeem en pijn
bevordert. Op COX-2 zijn de meeste anti-inflammatoire geneesmiddelen gericht.
Samengevat
COX-1 is een enzym dat wordt aangemaakt in veel weefsels, waar het de vorming van prostaglandinen en
tromboxanen uit arachidonzuur katalyseert. Deze zijn betrokken bij de homeostase.
COX-2 is een enzym dat voornamelijk in ontstoken weefsels wordt aangetroffen, waar het de vorming van
prostaglandine E2 katalyseert en zo de ontstekingssymptomen mede veroorzaakt.
Tromboxanen
Tromboxanen spelen een rol bij de bloedstolling. Tromboxaan A2 (TXA2) wordt in bloedplaatjes geproduceerd en
induceert de samenklontering van bloedplaatjes bij de vorming van een bloedstolsel (trombus). Acetylsalicylzuur
(aspirine) remt de werking van COX-1 in de route van TXA2, waardoor de samenklontering van de bloedplaatjes
wordt tegengegaan.
Leukotriënen activeren bepaalde witte bloedcellen die vernauwing van de bronchiën veroorzaken.
De rol van prostaglandinen bij ontstekingspijn
Prostaglandine E2 veroorzaakt via 2 mechanismen een toename van pijn:
1. PGE2 vergroot samen met histamine en bradykinine de vasculaire permeabiliteit. De zwelling die daarvan het
gevolg is, verhoogt de druk in het ontstoken gebied, wat nociceptieve receptoren prikkelt.
2. PGE2 maakt nociceptieve neuronen gevoeliger voor bradykinine die bij een ontsteking wordt aangemaakt
(pijnsensitatie) toename pijn
,De student weet welke vormen van hoofdpijn er bestaan
Soort hoofdpijn Symptomen Oorzaken Behandeling
Gewone Misselijkheid, Te hoge spierspanning, ontsteking in Rust, paracetamol en NSAID’s (non-
hoofdpijn braken, hoofd, hals en schouders, verwijding of steroidal anti-inflammatory drugs),
overgevoeligheid vernauwing hersenvaten, allergie, zoals acetylsalicylzuur en ibuprofen
voor geluid en/of schadelijke dampen, extreme Donkere, rustige ruimte en koude
licht temperaturen, obstipatie, hersentumor, kompressen
drukverhoging door hoesten of lachen
Clusterhoofdpijn Plotselinge Onbekend, heeft mogelijk te maken met Geen alcohol en niet roken
eenzijdige scherpe, drukverschillen in hersenvaten Submatripan subcutaan of per
stekende pijn, neusspray toedienen
vaak rondom één Inhalatie 100% zuurstof
van de ogen of de
slapen
Migraine Enkelzijdige Onbekend, bij vrouwen treedt soms Hoofdpijndagboek bijhouden
bonzende verbetering op wanneer ze stoppen met Bedrust in een donkere kamer
hoofdpijn, de pil of in de overgang komen. Aanval: anti-emetica zoals
misselijkheid, Concentratie van neurotransmitter metoclopramide of domperidon
braken, serotonine speelt mogelijk een rol bij geven, in combinatie met
overgevoeligheid pathogenese van migraine, net als paracetamol, carbasalaatcalcium of
voor licht, geluid stikstofmonoxide (NO, een een NSAID. Bij onvoldoende effect
en/of bepaalde vaatverwijder) kan een triptaan, zoals sumatriptan,
geuren Open foramen ovale (aangeboren of ergotamine worden toegediend.
hartdefect, waarbij de open verbinding
tussen de boezems na de geboorte niet
sluit)
VERPLEEGKUNDIGE KENNIS
De student kan in eigen woorden de betekenis van de kernbegrippen uitleggen horende bij de CanMEDS-rollen
1) zorgverlener, 2) communicator en 3) samenwerkingspartner
Bachelor Nursing 2020 (PDF)
Rol 1: zorgverlener
Gericht op het versterken van het zelfmanagement van mensen in hun sociale context, waar mogelijk.
Kernbegrippen:
Klinisch redeneren: het continu procesmatig gegevens verzamelen en analyseren gericht op het vaststellen
van vragen en problemen van de zorgvrager, en het kiezen van daarbij passende zorgresultaten en
interventies
Uitvoeren van zorg: het verlenen van integrale zorg door zelfstandig alle voorkomende (incl. voorbehouden
en risicovolle) verpleegkundige handelingen in complexe zorgsituaties uit te voeren met inachtneming van
de geldende wet- en regelgeving en vanuit een holistisch perspectief
Zelfmanagement versterken: het ondersteunen van zelfmanagement van mensen, hun naasten en hun
sociale netwerk, met als doel behouden of verbeteren van het dagelijks functioneren in relatie tot
gezondheid en ziekte en kwaliteit van leven
Indiceren van zorg: het vaststellen, beschrijven en organiseren van de aard, duur, omvang en doel van de
benodigde (verpleegkundige) zorg, in samenspraak met de zorgvrager, op basis van gediagnosticeerde of
potentiële, nader te onderzoeken en te diagnosticeren patiëntproblemen
Verder: onderzoekend vermogen, inzet EBP, gezamenlijke besluitvorming, persoonsgerichte communicatie
Rol 2: communicator
De verpleegkundige communiceert op persoonsgerichte en professionele wijze met de zorgvrager en diens
informele netwerk, waarbij voor optimale informatie-uitwisseling wordt gezorgd. Kernbegrippen:
Persoonsgerichte communicatie: het actief luisteren naar de zorgvrager, informeren van de zorgvrager en
deze in staat stellen keuzes te maken in de zorg en de zorgvrager als uniek persoon benaderen op een
natuurlijke manier gids, coach, expert of adviseur zijn, afhankelijk van het moment en de omstandigheden
, Inzet informatie- en communicatietechnologie (ICT): het toepassen van de nieuwste informatie- en
communicatietechnologieën en het bieden van zorg op afstand (E-health) als aanvulling op het persoonlijk
contact met de zorgvrager
Verder: professioneel gedrag en gezamenlijke besluitvorming
Rol 3: samenwerkingspartner
De verpleegkundige gaat een vertrouwensrelatie aan, werkt effectief samen vanuit het principe van gezamenlijke
besluitvorming met de zorgvrager en diens naasten en ondersteunt hen in het zelfmanagement. Werkt zowel binnen
als buiten de eigen organisatie samen met andere beroepsbeoefenaren of instanties waarin zij als autonome
professional haar bijdrage levert aan de kwaliteit en continuïteit van zorg. Kernbegrippen:
Professionele relatie: het aangaan en onderhouden van contact met de zorgvrager, diens naasten en sociale
netwerk, het onderhouden van langdurige zorgrelaties en het zorgvuldig afbouwen van de relatie waar dit
noodzakelijk is
Gezamenlijke besluitvorming: het systematisch overleggen in dialoog met de zorgvrager en diens naasten
over de te verlenen verpleegkundige zorg en zorgdragen voor een expliciete afweging van verschillende
kennisbronnen en de waarde van de zorgvrager in het besluitvormingsproces
Multidisciplinair samenwerken: het handelen vanuit de eigen verpleegkundige deskundigheid en
samenwerken op basis van gelijkwaardigheid met de eigen en andere disciplines binnen en buiten de
gezondheidszorg met betrekking tot (multidisciplinaire) zorg en behandeldoelen
Continuïteit van zorg: het delen van kennis en informatie gericht op het garanderen van een ononderbroken
betrokkenheid van de noodzakelijke zorgverleners bij het zorgverleningsproces van de zorgvrager door de
tijd heen
Verder: zelfmanagement bevorderen
De student kan benoemen wat de verschillende verpleegkundige diagnosen van pijn inhouden, inclusief hoofd- en
andere kenmerken
Zakboek verpleegkundige diagnosen (ongemak)
Ongemak: onaangename gewaarwording (jeuk, immobiliteit of niet mogen eten/drinken voor een operatie).
Verschijnselen:
Patiënt zegt of toont zich niet lekker te voelen (bv. pijn, misselijkheid, braken of jeuk)
Respons van autonoom zenuwstelsel op acute pijn: toename bloeddruk, toename hartslagfrequentie,
toename ademhalingsfrequentie, transpireren, verwijde pupillen
Zelfbeschermende houding
Van pijn vetrokken gezicht
Huilen, kreunen
Niet in staat om te ontspannen
Prikkelbaarheid
Maakt melding van: zwaar gevoel in de buik, angst, warm of koud zijn, oncomfortabel zijn, gebrek aan
privacy, algehele malaise, misselijkheid, pruritus (jeuk), bijwerkingen van behandelingen (medicatie,
bestraling), verstoord slaappatroon, jeuk, braken
Acute pijn: onaangename sensorische en emotionele gewaarwording, voortkomend uit een feitelijke of potentiële
weefselschade of als zodanig beschreven; plotseling beginnend of geleidelijk toenemend met een intensiteit van
mild tot ernstig en een verwachte of voorspelbare duur van minder dan 6 maanden. Verschijnselen:
Veranderde eetlust
Fysiologische veranderingen (bijv. gemiddelde arteriële druk (MAP), hartfrequentie, ademfrequentie)
Zweten
Gedrag ter afleiding van de pijn (bijv. ijsberen, intensief mensen of activiteiten opzoeken)
Expressief gedrag (bijv. rusteloosheid, kreunen, huilen)
Een van pijn vetrokken gezicht
Defensief gedrag
Hopeloosheid
Vernauwde focus
Met instrumenten voor pijnmetingen gemeten of door de patiënt aangegeven pijn (bijv. VAS)
Houding aannemen waarin het minst de pijn gevoeld wordt
Afwerende gebaren
Beschrijving van naasten van pijn of verandering in gedrag of activiteit
, Wijde pupillen zichzelf gekeerd
Geeft zelf kenmerken van de pijn aan (bijv. overstrekken, verwonding door verbranding, elektrische schok,
spelden en naalden, schotwond, gevoelige plek, steekwond, harde stomp)
Chronische pijn: onaangename sensorische en emotionele gewaarwording, voortkomend uit een feitelijke of
potentiële weefselschade of als zodanig beschreven; plotseling beginnend of geleidelijk toenemend met een
intensiteit van mild tot ernstig en een verwachte of voorspelbare duur van meer dan 3 maanden. Verschijnselen:
De patiënt geeft aan dat de pijn al meer dan 3 Van pijn vetrokken gezicht
maanden aanhoudt Anorexie, gewichtsverlies
Aanwijzing voor pijn blijkend gemeten Slapeloosheid
waarden met instrumenten voor pijnmeting Voorzichtige bewegingen
(bijv. VAS) Spierspasmen
Ongemak Roodheid, zwelling, warmte
Woede, frustraties, depressie vanwege de Kleurverandering in het aangedane gebied
situatie Abnormale reflexen
Chronisch pijnsyndroom: onaangename zintuiglijke en emotionele gewaarwording, gerelateerd aan een acute of
potentiële weefselbeschadiging, of beschreven in termen van een soortgelijke beschadiging; plotseling of langzaam
beginnend met een milde tot ernstige intensiteit, van permanente of terugkerende aard zonder een verwacht of
voorspelbaar einde en met een duur van meer dan 3 maanden. Verschijnselen:
Wijziging in vermogen om huidige activiteiten te continueren
Wijziging in slaappatroon
Anorexia
Blijk geven van pijn gebruik van een gestandaardiseerd meetinstrument van pijn voor hen die niet in staat
zijn om dit verbaal te communiceren (bijv. voor pasgeborenen of senioren)
Gezichtsuitdrukking van pijn (bijv. doffe ogen, vermoeide blik)
Geautoriseerd verslag van veranderingen in pijn gedrag
Op zichzelf gericht zijn
Zelfrapportage van intensiteit van pijn door gebruik van gestandaardiseerde pijnschaal
Zelfrapportage van kenmerken van pijn door gebruik van gestandaardiseerde pijninstrument
Misselijkheid: een onaangenaam in golven opkomend gevoel achter in de keel of de maag dat wel of niet kan leiden
tot braken. Verschijnselen:
Afkeer van voedsel Misselijkheid
Vaker slikken Speekselvloed
Kokhalzen Zure smaak in de mond
Bevallingspijn: met bevalling en geboorte gerelateerde sensorische en emotionele ervaring die kan variëren van
kramp tot ernstige pijn en intense spanning die sterk kan variëren. Verschijnselen:
Veranderde spierspanning, neuro-endocrine regulering, mictie, bloeddruk, hart- en ademhalingsfrequentie
Zweten Houdingsverandering om pijn te vermijden
Afleiding zoeken Afwerende gebaren
Emoties tonen Wijde pupillen
Gemaskeerde gevoelens Zeggen druk te voelen
Toegenomen eetlust Zeggen pijn te hebben
Geen eetlust Om pijnbestrijding vragen
Vernauwde focus Op zichzelf gericht zijn
Misselijkheid Verstoord slaappatroon
Zichtbaar aanwezige weeën Braken
Drukgevoel op perineum
,De student kan weergeven welke 4 interventies volgens het veiligheidsprogramma als “good practices” voor
vroege herkenning en behandeling van pijn zijn aangegeven
VMS Zorg – vroege herkenning en behandeling van pijn (PDF)
Namens het VMS Veiligheidsprogramma heeft het expertteam ‘Vroege herkenning en behandeling van pijn’ op basis
van richtlijnen, literatuur en nationale ‘good practices’ een aantal interventies vastgesteld:
1. Vraag standaard driemaal per dag naar pijn op dat moment – ja meet de pijn met de Numerical Rating
Scale (NRS)
2. Registreer de pijnscores in het elektronisch patiëntendossier (EPD) of het verpleegkundig dossier
3. Pas bij een pijnscore van 4 of hoger, of wanneer de patiënt door pijn wordt gehinderd in zijn functioneren,
pijnbehandeling toe volgens protocol
4. Geef patiëntenvoorlichting en betrek de patiënt bij zijn of haar behandeling
Daarnaast is het van groot belang om periodieke scholing te organiseren over pijnmeting en pijnbehandeling voor
(nieuwe) medewerkers.
De student kan de verschillende categorieën van niet-farmacologische interventies benoemen en kan per
categorie voorbeelden benoemen
Effectief verplegen 1 – H12: pijn
De niet-farmacologische interventies worden onderverdeeld in 3 categorieën:
1. Fysieke of sensorische interventies: lokaal werkende anesthesie, massage, toedienen van warmte of koude
2. Gedragsmatige interventies: ontspanningsoefeningen
3. Psychologische of cognitieve interventies: afleiding en autonomiebevordering
De student kan de soorten indicatoren voor de beoordeling van pijn benoemen en weet per indicator voorbeelden
aan te dragen
Globaal zijn er 3 soorten indicatoren waarmee pijn kan worden vastgesteld:
1. Fysiologische indicatoren: verhoogde hartslag, versnelde ademhaling, verhoogde concentratie
stresshormonen in het bloed
2. Gedragsobservaties: bepaalde gedragingen wijzen op de aanwezigheid van pijn verkrampen, schreeuwen,
huilen en grimassen
3. Zelfrapportage: aan de patiënt wordt gevraagd aan te geven hoeveel pijn hij/zij heeft
De student kan de verschillende meetinstrumenten benoemen en toepassen bij het klinisch redeneren, en
benoemt de voor- en nadelen van de meetinstrumenten
Hulpmiddelen om pijn vast te stellen kunnen in 3 categorieën worden verdeeld:
1. Zelfrapportage
2. Observatieschalen
3. Fysiologische metingen
Unidimensionele methode: een hulpmiddel beschrijft slechts 1 dimensie van pijn (bijv. wanneer de methode
alleen fysiologische parameters in kaart brengt, zoals hartslag, of wanneer er alleen wordt gelet op het
sensorische aspect (pijnintensiteit) van pijn
o Visueel-analoge schaal (VAS): aangeven hoeveelheid pijn 1-10
Numeric Rating Scale (NRS): cijfers geven pijnintensiteit aan
Verbal Descriptor Scale (VDS): pijnintensiteit wordt geduid met woorden (bijv. geen pijn,
beetje pijn, matige pijn, veel pijn, extreme pijn)
o Faces pain scale: pijn aanwijzen door middel van een gezicht
Multidimensionale methode: beschrijft verschillende aspecten van pijn en combineert bijvoorbeeld
observatie van gedrag met een fysiologische meting
o McGill Pain Questionnaire
o KIDPAINS: gedragsobservatieschaal, pijn vaststellen bij mensen met een verstandelijke beperking. 4
categorieën (gezichtsuitdrukking, beweging, sociaal-emotioneel en vocaal) worden geobserveerd.
Elk item krijgt een score van 0 (niet aanwezig) tot 4 (voortdurend aanwezig). Een totaalscore van 10
duidt op geen pijn, een score vanaf 10 op matige pijn en een score van 21 en hoger op extreme pijn.
o PACSLAC-D: gedragsobservatieschaal om pijn te meten bij ouderen met dementie. 3 categorieën:
gelaat, verzet/afweer en sociaal emotioneel/stemming. Iedere indicator krijgt een score 0 (afwezig)
of 1 (aanwezig). Een totaalscore van 0 duidt op geen pijn, 4 op matige pijn en een maximale score
van 24 op extreme pijn.
, Voordelen
Inzicht in de hoeveelheid pijn die de patiënt heeft
Zien wanneer de pijn toeneemt en afneemt controleren of de pijn afneemt na een pijnverlichtende
interventie
Nadelen
De scores zijn niet even nauwkeurig: je kunt niet zeggen dat een score van 6 duidt op te veel pijn en dat 5
een twijfelgeval is
De scores betekenen niet voor iedere patiënt hetzelfde. Voor de een is een 6 draaglijk, voor een ander niet.
Zelfrapportageschalen zijn niet bij alle patiënten bruikbaar – pasgeborenen, mensen met een ernstige
verstandelijke beperking, mensen met ernstige dementie of comateuze patiënten kun je niet vragen hoeveel
pijn ze hebben
Klinisch redeneren:
Welke schaal gebruik je voor verschillende leeftijden en doelgroepen?
Bij de keuze van de schaal is het belangrijk om na te gaan of de schaal betrouwbaar, valide en praktisch
toepasbaar is. Praktische toepassing: veel schalen zijn in de eerste plaats ontwikkeld voor het doen van
wetenschappelijk onderzoek om de effecten van pijnverlichtende interventies (zoals pijnstillers) vast te
stellen. In de klinische praktijk zijn ze dan soms niet bruikbaar, omdat ze niet voor dat doel ontwikkeld zijn.
Pijnschalen zijn niet bedoeld als vervanging van de beoordeling door verpleegkundigen dienen als
hulpmiddel
De student kan aangeven welke invloed pijn heeft op het herstel van mensen en/of het welbevinden
Door pijn kun je je somber, angstig of verdrietig voelen. Hierdoor kun je nog meer pijn ervaren, met psychische
klachten tot gevolg. Emoties en pijnklachten kunnen elkaar op deze manier steeds meer versterken.
WEEK 2: PALLIATIEVE ZORG
MEDISCHE KENNIS
Farmacologie 6.3
De student kan weergeven uit welke stappen de pijnladder bij pijnbestrijding bestaat
De WHO (World Health Organisation) heeft de volgende pijnladder ontwikkeld die bij pijnbestrijding gevolgd wordt:
1. Paracetamol
2. NSAID (non-steroidal anti-inflammatory drugs)
3. Paracetamol + NSAID
4. Overstappen op of toevoegen van een zwak werkend opioïde
5. Overstappen op of toevoegen van een sterk werkend opioïde
6. Parenterale toediening van een opioïde
De student kan de hoofdsoorten farmacologische pijnstillers benoemen en weet globaal hoe deze werken voor
pijnbestrijding
NSAID’s remmen het enzym COX-2 dat verantwoordelijk is voor de synthese van prostaglandine E 2. NSAID’s
kunnen ook het enzym COX-1 remmen, dat verschillende niet-ontstekingsreactiebetrokken functies heeft.
Paracetamol heeft een antipyretische (koortsverlagende) en analgetische (pijnstillende) werking. Mogelijk
remt het cerebraal COX (COX-3) en één van zijn metabolieten fungeert als agonist voor
cannabinoïdereceptoren van het centrale zenuwstelsel. Paracetamol heeft een anti-inflammatoir effect.
Anti-inflammatoire middelen zoals prednison onderdrukken de activiteit van immuuncellen bij een
ontsteking
Opioïden bootsen natuurlijke opioïdachtige peptiden na die werkzaam zijn in de synapsen tussen
nociceptieve neuronen om pijn na verwonding te temperen
De student kan de werking en veelvoorkomende bijwerkingen van NSAID’s en paracetamol benoemen
Er zijn niet veel niet-steroïde ontstekingsremmende geneesmiddelen (NSAID’s) beschikbaar, waaronder ibuprofen,
diclofenac, aceclofenac, benzydamine, broomfenac, dexibuprofen, dexketoprofen, fenoprofen, fenylbutazon,
flurbiprofen, indometacine, ketoprofen, meloxicam, nabumeton, naproxen, piroxicam, tenoxicam en tiaprofeenzuur.