Toets 4
Medische Kennis
Deel 1
,Week 1:
Psychiatrie:
Hoorcollege 1:
Algemene inleiding van psychopathologie:
Trimbos instituut: 90% van de studenten verpleegkunde willen niet in de GGZ werken. Dit omdat ze
denken dat deze patiënten agressief en onbetrouwbaar zijn.
Wie werken er in de psychiatrie:
- Psychiater, Kinder- en Jeugdpsychiater, andere artsen
- Psycholoog, GZ Psycholoog, klinisch psycholoog
- Orthopedagoog/gedragswetenschapper
- (Sociaal Psychiatrisch) Verpleegkundige
- Maatschappelijk Werker, Sociaal Juridisch Werker
- Vak therapeuten: creatieve therapeut, systeemtherapeut,
dramatherapeut, bewegingstherapeut,
muziektherapeut, psychomotore therapeuten
Waar werken deze mensen in de psychiatrie:
- Extramuraal (ambulant): huisartsenpraktijk, polikliniek, thuiszorg
- Intramuraal: verpleeg- of verzorgingshuizen, psychiatrische ziekenhuizen en instellingen voor
mensen met een verstandelijke handicap
- Semimuraal: deeltijdbehandeling in een ziekenhuis of instelling voor geestelijke gezondheidszorg en
dagverpleging in een verpleeghuis
Wanneer is er iets psychiatrisch: wat is ‘abnormaal’?
1. Statische (ab)normaliteit:
Zowel een hoge als een lage intelligentie is abnormaal, maar heeft iedereen bij deze
uitersten een stoornis?
2. Psychosociale (ab)normaliteit:
Afwijking van de norm in de maatschappij, normaal of abnormaal. Dit is zeer afhankelijk van
de tijd, de cultuur, de subgroep, etc.
3. Persoonlijke (ab)normaliteit:
De subjectieve ervaring (kans op misperceptie & overdrijving)
- Persoonlijk lijden, niet functioneren -> lijden
- Irrationeel/onbegrijpelijk gedrag -> lijden
- Onvoorspelbaarheid en controleverlies -> onvermogen
- Gedrag dat ongemakkelijk doet voelen (observer discomfort) -> significant toegenomen
kans op (maatschappelijke) problemen.
, - Overtreden morele normen -> significant toegenomen kans op (maatschappelijke)
problemen.
Geschiedenis van de psychiatrie:
Vanaf Hippocrates (460 v. Chr.) via Galenus tot in de 19e eeuw:
Humoraalleer: (Psychische) ziektes zijn een disbalans van de 4 lichaamssappen
1. Bloed (sanguis)
sanguinisch: vurig, energiek
2. Gele gal (xanthè cholè)
cholerisch: driftig
3. Zwarte gal (melaina cholè)
melancholisch: zwartgallig
4. Slijm (phlegma)
flegmatisch: kalm, rustig
De middeleeuwen en later:
- Psychiatrisch beeld duidde op een straf van God, of op bezetenheid door de duivel. Geen
ziektemodel als zodanig meer.
- Heksenverbrandingen
- Eerste Dolhuysen voor ‘gekken en voor andere onmaatschappelijken’
Institutionalisering en afgelopen eeuw:
- Vanaf 19e eeuw: psychiatrische ziekten als hersenziekten
Onderzoek en categorisatie
- Begin 20e eeuw: Freud en het onderbewuste;
psychoanalyse, droomduiding, ‘neurotische afweer’.
- Vanaf jaren ’50: ontwikkeling psychofarmaca
- Jaren ‘70: ‘antipsychiatrie’, tegen de ‘instellingspsychiatrie
- Vanaf jaren ‘90: deels terug tussen het groen
- Jaren NU: Teveel opgenomen mensen, trend is weer dat
mensen zoveel en zolang mogelijk thuis/zelfstandig blijven
wonen: sterke toename overlast en ongevallen.
Moderne verklaringsmodellen:
- biopsychosociaal model:
- Het kwetsbaarheidsmodel:
Draagkracht versus draaglast, sterke punten versus zwakker punten, coping, tijd (kwetsbare factoren,
uitlokkende factoren, onderhoudende factoren).
- Ontwikkelingsmodel:
ADHD (aandacht tekort +/- druk), Ass (autisme spectrum stoornis)
, Oorzaken van psychopathologie:
Biopsychosociaal model:
- Sociaal:
Gezinstheorie, sociaal milieu, peergroup, culturele omgeving
- Psychologisch:
Psychodynamisch, leer theoretisch, cognitieve theorie.
- Biologisch:
Erfelijkheid, neurotransmitters, hersenstructuren, somatiek en leefstijl.
Diagnostiek ‘het psychiatrisch onderzoek’:
Dit is het uitvragen en rapporteren van:
1. Algemene indruk -uiterlijke kenmerken, contact, spraak klachtenpresentatie, ziektebesef en,
-inzicht, lijdensdruk, intoxicatie
2. Cognitieve functies -bewustzijn, aandacht, oriëntatie, intellectuele functies, geheugen,
waarneming, denken (vorm en inhoud)
3. Affectieve functies -stemming, affect, affectmodulatie
(affect = van korte duur, reactie op bepaalde situatie. stemming = langdurende gemoedstoestand,
niet directe reactie op bepaalde situatie)
4. Conatieve functies –psychomotoriek (miniek, gestiek, spraak), kenmerken persoonlijkheid,
wilsbekwaamheid, niveau van psychosociaal functioneren. (psychomotoriek: bewegingen,
mimiek, gestiek, spraak)
Classificatie psychopathologie:
Etiket plakken
- Voordeel: noodzaak, overzichtelijk, richtlijnen, communicatie
- Nadeel: classificatie wordt ten onrechte als diagnose beschouwd en vaak van dossier naar dossier
meegenomen, hokjesgeest
Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM):
- Indeling psychiatrische stoornissen, met criteria voor elk psychiatrisch beeld.
- Streven: iedere bekwame diagnosticus komt tot dezelfde classificatie…
- Inmiddels DSM 5, hoewel DSM IV-TR in de praktijk nog vaak gebruikt wordt (UMCG)