WEEK 1
Inleiding
Waarom is argumenteren voor juristen zo belangrijk? Dat is de vraag die aan het begin van deze les
centraal staat. We staan stil bij de vraag hoe veel er eigenlijk geargumenteerd wordt in het juridisch
werkveld. In welke situaties komt jouw kennis van betogen straks van pas? Bij je vorige opleiding en
in de P-fase heb je al veel geleerd over en geoefend met (juridisch) argumenteren, dus het is ook
goed om te kijken ver je al bent. Deze kennis en ervaring vormen het startpunt van dit vak. Goed
juridisch argumenteren vraagt echter meer, en daar staan we de rest van de les(sen) bij stil. Tevens
kijken we naar wat er aan het eind van de cursus van je wordt verwacht en wat je aan het einde van
het blok kunt.
Vervolgens vragen we ons af hoe het komt dat sommige mensen sneller geloofd worden en gelijk
krijgen dan andere, ook als ze misschien geen gelijk hebben? Waarom is de ene juridisch adviseur
beter in overtuigen en komt hij (al dan niet terecht) betrouwbaarder over dan de andere? En
waarom is de ene advocaat vaak op televisie om zijn cliënt te ‘verdedigen’ en de andere niet? Die
vragen hebben te maken met retorica, de theorie van goed en overtuigend spreken. Je kunt
verschillende overtuigingsmiddelen gebruiken, die we logos, ethos en pathos noemen. In deze les
kijken we welke van deze middelen je als jurist beter wel en niet kunt gebruiken en waarom.
Het laatste deel van deze eerste les dient vooral als opfrismoment. In de P3 heb je namelijk de
basiselementen van een argumentatie geleerd: standpunt, argument en verbindende uitspraak. Deze
basiselementen komen (weliswaar impliciet) terug in ‘alledaagse argumentaties’, maar zijn vooral
ook van belang bij juridisch argumenteren. Je kunt daarmee namelijk goed controleren of jouw
argument klopt en het versterkt bovendien je verhaal. We kijken aan de hand van enkele
wetsartikelen en andere juridische betogen wat er is blijven hangen, oefenen hiermee en leggen zo
de basis voor de rest van de cursus.
Voor week twee dien je een argumentatie voor te bereiden waarbij je de kennis die je deze les hebt
opgedaan over overtuigingsmiddelen en de basiselementen van (juridisch) argumenteren direct
toepast.
Leerdoelen
De student kan:
- verschillende overtuigingsmiddelen noemen, herkennen in een tekst of fragment en
beoordelen op bruikbaarheid (in een juridische omgeving).
- de basiselementen van een argumentatie herkennen en onderscheiden, en deze afleiden uit
een betoog.
Literatuur en huiswerk
- Lezen: hoofdstuk 1.
- Voor deze les is verder geen huiswerk opgegeven.
,WEEK 2
Inleiding
Een standpunt dat je inneemt moet je uiteraard onderbouwen met argumenten, maar het is niet zo
dat meer argumenten automatisch tot een beter standpunt leiden. Zo kan het zijn dat verschillende
argumenten die je hebt zó met elkaar verwant zijn, dat ze ook afhankelijk van elkaar worden. Als de
wederpartij dan één van jouw argumenten weet te weerleggen, kan het dus zijn dat jouw hele
standpunt daardoor ineens begint te wankelen. Dit zie je overigens ook bij alternatieve en
cumulatieve voorwaarden in de wet.
Het is dus belangrijk om de relaties tussen verschillende argumenten te analyseren, om zo te
achterhalen welke argumentatiestructuur je hebt. Meestal versterk je met een complexere
argumentatiestructuur namelijk je rechtspositie in een juridisch conflict of in een discussie. In deze
les staan we daarom stil bij enkelvoudige, meervoudige, nevenschikkende en onderschikkende
argumentatiestructuren, zodat je jouw eigen betoog en dat van een ander snel kunt toetsen op
overtuigingskracht en sterkte.
Een sterk betoog is uiteraard een voorwaarde om iemand te overtuigen, maar hoe controleer je hoe
sterk jouw argumentatie is? Die vraag staat centraal in het tweede deel van de les. Je wilt namelijk
niet dat je een betoog schrijft, waarbij je achteraf moet concluderen dat je argumentatie
onvoldoende is, al is het maar omdat het zonde is van de tijd die je in je tekst hebt gestoken.
Een goede manier om vooraf te controleren hoe goed je argumentatie is, is door je betoog te
‘visualiseren’ met behulp van een argumentatieschema. Dat is een eerste stap bij het maken van een
juridisch betoog. Om een argumentatie goed te kunnen construeren en beoordelen, is het namelijk
belangrijk om een goed overzicht te krijgen van op de opbouw van de argumentatie (wat is het
standpunt, welke argumenten zijn er en wat is de onderlinge relatie tussen de elementen).
Een geschikte methode hiervoor is dus het gebruik van het argumentatieschema. Hiermee kun je het
schrijven controleren of je argumentatie klopt (zodat je niet halverwege je betoog moet concluderen
dat je standpunt toch niet overeind kan blijven), heb je jouw argumenten overzichtelijk en heb je in
feite gelijk een tekstplan klaarliggen. In de les gaan we daarom met argumentatieschema’s oefenen.
We kijken ook hoe je de structuur die in je argumentatieschema terugkomt goed op papier kunt
verwoorden. Welke signaalwoorden zijn geschikt voor de verschillende verbanden uit de
argumentatie? Het antwoord hierop kan je gebruiken om een argumentatieschema te maken en te
controleren, maar ook om het betoog duidelijk gestructureerd te verwoorden, zowel mondeling als
schriftelijk.
Leerdoelen
De student kan:
- eenvoudige of complexe argumentatie herkennen, onderscheiden en analyseren.
- op basis van een tekst, fragment of standpunt zelf een complexe argumentatie afleiden of
construeren in de vorm van een argumentatieschema en deze vervolgens analyseren.
Literatuur en huiswerk
- Lezen: hoofdstuk 3.4.
- (Af)maken: opdracht ‘oefenen met S, A en VU’ (zie ook les 1 en het document dat eind week
1 op Blackboard wordt geplaatst).
- Maken: neem een standpunt in o.b.v. de stelling die in de les en op Blackboard wordt
gepresenteerd en bedenk ten minste 5 overtuigende argumenten voor en 1 argument tegen
, jouw standpunt. Schrijf ook de verbindende uitspraken op en denk dus bewust na over de
drie overtuigingsmiddelen die je als jurist kunt gebruiken (zie ook les 1).
- Meenemen: (1) jouw uitwerkingen van de opdracht ‘oefenen met S, A en VU’ en (2) je
standpunt en argumenten (geprint of digitaal, maar niet op je telefoon).
Stelling week 2
Emoties spelen een rol in de rechtszaal.
Argumenten voor:
1. A: Emoties hebben overtuigingskracht wat betreft de rechter.
VU: Als emoties overtuigingskracht hebben bij de rechter, dan spelen ze een rol in de
rechtszaal.
2. A: Slachtoffers hebben spreekrecht gekregen, waarin vaak emoties geuit worden.
VU: Omdat slachtoffers spreekrecht gekregen hebben, kunnen zij voor de rechter
uiten hoe het hun leven beïnvloed heeft dat vaak geleid wordt door emoties, spelen
emoties een rol in de rechtszaal.
3. A: Bij een rechtszaak zijn mensen betrokken en mensen zijn vatbaar voor emoties.
Argumenten tegen
1. Onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de rechtspraak.
A: Emoties spelen geen rol in de rechtszaal, omdat de rechtspraak onafhankelijk is.
De rechter moet oordelen zonder vooroordeel.
WL: emoties helpen de rechter tot een evenwichtig oordeel te komen.