Occlusie en articulatie (slijtage) – Occlusieconcepten en bewegingsregistraties –
semi-instelbare articulator
H1: functionele anatomie en biomechanica van het kauwsysteem
Kauwsysteem: kauwen, spreken, slikken, proeven en ademen. Bestaat uit botten, ligamenten, tanden
en spieren. Het neurologische systeem controleert de bewegingen.
Dentitie en ondersteunende structuren
32 tanden. De wortel zit verbonden aan het alveolaire bot door verschillende vezels van bindweefsel
die van het cement naar het bot gaan = het PDL. Houdt de tand op zijn plek en functioneert als
natuurlijke schok demper. Het bevat receptoren voor druk en positie.
Skelettale componenten
De schedel en de mandibula. Temporale, frontale, pariëtale, sphenoid, occipitale, zygomaticus,
nasale en maxilla. De mandibula is een afzonderlijk bot onder het cranium.
Het kauwsysteem bestaat uit 3 hoofdelementen: de maxilla, de mandibula en het temporale bot
(ondersteund de mandibula bij zijn articulatie met de schedel).
Mandibula
- De condyle bestaat uit een mediale en een laterale pole (mediaal meer prominent)
- De mediolaterale lengte van de condyle is tussen de 18-23 mm. de anterior-posteriore
breedte is tussen de 8-10 mm.
- Het articulerende oppervlak van de condyle is groter posterior dan anterior.
- De mandibulaire fossa heeft een dun dak van temporalis bot (niet geschikt voor sterke
krachten), de articulaire eminence daarentegen bestaat uit dik, dicht bot.
TMJ
- De discus articularis scheidt het temporale bot van de condyle. Compound gewricht
(temporale, condyle en discus).
- De discus bevat geen bloedvaten of zenuwvezels, alleen de buitenste omtrek is licht
geïnnerveerd.
- In het saggitale vlak kan het worden verdeeld in 3 regio’s afhankelijk van de dikte:
o Anterior band, waarin vezels uitstralen van de musculus
pterygoideus lateralis superior.
o Intermediaire zone, dun deel dat zich bevindt tussen het
anterio-superiore deel van het caput mandibulae en de
postero-inferiore helling van het tuberculum articulare.
o Posterior band, dik deel van de discus tussen de fossa en
het supero-posteriore deel van het caput.
- De discus is posterior verbonden aan een regio van los
bindweefsel dat sterk gevasculariseerd en geïnnerveerd is =
retrodiscale weefsel
o Superior wordt de discus begrensd door de superiore
retrodiscale lamina bestaande uit bindweefsel met veel
elastische vezels. Deze superiore lamina verbindt de
discus posterior aan tympanische plaat (voor de externe gehoorgang).
o Inferior wordt de discus begrensd door de inferieure retrodiscale lamina bestaande
uit collageenvezels. Deze inferieure lamina verbind de discus posterior aan de
posterieure grens van het articulerende oppervlak van de condyle.
o Tussen de superieure aan inferieure aanhechting is de discus posterior verbonden
aan een vaatplexus die vult met bloed als de condyle naar voren beweegt.
1
, - De discus is anterior verbonden aan het capsulaire ligament.
o De superiore aanhechting is aan de anterieure grens van het articulerende oppervlak
op het temporale bot
o De inferieure aanhechting is aan de anterieure grens van het articulerende oppervlak
van de condyle.
o Tussen de superieure en inferieure
aanhechting is de discus anterior
verbonden aan vezels van de m.
pterygoideus lateralis superior.
- De discus articularis is mediaal dikker dan
lateraal. Zijn morfologie wordt bepaald door
die van de condyle en mandibulaire fossa. De
discus behoud zijn morfologie tijdens beweging
maar kan zich wel aanpassen.
- Synoviaal gewricht
o Boven: discotemporale compartiment –
mandibulaire fossa en oppervlak discus
o Onder: discomandibulaire RT: retrodiscale weefsels
compartiment – condyle en oppervlak discus S/IRL: superior/inferior retrodiscale lamina
o Aan de binnenzijde, ter plaatse van de ACL: arterieure capsulaire ligament
gewrichtscompartimenten, bekleed met een SLP/ILP: superior/inferior m. pterygoideus
membrana synovialis (endotheelcellen) → lateralis
Verantwoordelijk voor productie en resorptie AS: articulaire oppervlak
van synovia (gewrichtsvloeistof). SC/IC: superior/inferior compartiment
o De articulaire oppervlakten van de gewrichten
zijn niet doorbloed, de synovia zorgt voor de aanvoer van metabolistische vereisten
(uitwisseling tussen vaten van het ligament, vloeistof en articulaire oppervlakten).
Ook werkt het als ‘glijmiddel’
• Grens lubricatie = wanneer het gewricht wordt bewogen beweegt de
vloeistof van de ene naar de andere kant van het compartiment.
• Weeping= articulerende oppervlakten kunnen een deel van de vloeistof
absorberen. Tijdens functie worden er krachten ontwikkeld tussen de
oppervlakten die ervoor zorgen dat vloeistof in en uit de weefsels kan.
Tijdens dit proces vindt er uitwisseling plaats.
Histologie
De articulaire oppervlakten van de condyle en fossa bestaan uit 4 lagen:
- Articulaire zone: opgebouwd uit dicht vezelig bindweefsel, bestaat
uit collageenvezels (bundels parallel aan het oppervlak). De vezels
kunnen de druk van beweging aan. Lange levensduur, mogelijkheid
om zichzelf te herstellen.
- Proliferatieve zone: cellulair (ongedifferentieerd mesenchymaal
weefsel), zorgt voor groei van het kraakbeen.
- Fibrocartilagineuze zone: collageen fibrilbundels in een kruispatroon
(random). Biedt weerstand tegen samendrukkende en laterale
krachten.
- Calcifiedcartilage zone: bestaat uit chrondocyten en chondroblasten. De
chondrocyten worden hypertrofisch, gaan dood en laten hun cytoplasma
vrij → vorming van bot cellen.
Articulaire kraakbeen bestaat uit chrondocyten en intercellulaire matrix. De
chrondocyten maken collageen, proteoglycanen, glycoproteinen en enzymen die
de matrix maken. Proteoglycanen bestaan uit een eiwitkern met
2
,glucosaminoglycanen ketens. De proteoglycanen zitten aan een keten van hyaluronzuur →
aggregaten. Deze zijn hydrofiel en zitten verweven tussen de collageenstrengen. De aggregaten
binden water → matrix zet uit → spanning van de collageenvezels werkt de zwelling tegen →
hiermee ondersteunt de interstitiële vloeistof de gewrichtsbelasting. Als de lading afneemt wordt
vloeistof geabsorbeerd, als lading toeneemt wordt vloeistof vrijgelaten.
Innervatie TMJ
- De n. trigeminus (zorgt ook voor motorische en sensorische innervatie van de spieren die het
TMJ reguleren). De meeste innervatie komt van de n. auriculotemporalis (komt van de n.
mandibularis achter het gewricht). Additionele innervatie komt van de n. massetericus en n.
temporalis profundi
Vascularisatie TMJ
- a. temporalis superfacialis (posterior)
- a. meningeal (anterior)
- a. maxillary (inferior)
- a. auricularis profunda (dit zijn enkele takjes)
- a. tympanic
- a. pharyngeal
De condylus krijgt zijn bloedtoevoer door de ruimtes in het merg door de a. alveolaris inferior en
door ‘feeder vessels’ die direct de kop van de condylus binnen komen vanuit de grotere bloedvaten.
Ligamenten
Beschermen de structuren, bestaan uit collageen bindweefsel. Wanneer er plotselinge of langdurige
druk op een ligament wordt uitgeoefend kan hij verlengen maar niet weer terugkeren naar zijn
oorspronkelijke lengte, de functie wordt hierbij aangepast. De functie van het gewricht wordt tevens
dan ook aangepast. Ze beperken en begrenzen bewegingen.
Collaterale ligament: (LDL & MDL)
- Bevestigen de mediale en de laterale grenzen van de discus
articularis met de condylus.
- Functie: beperken van beweging van de discus weg van de
condylus (laten passieve beweging toe van de discus als de
condyle naar anterior en posterior beweegt). Staat rotatie van
de discus toe. Laat de scharnierende functie toe.
- Geïnnerveerd (positie en beweging) en gevasculariseerd.
Capsulaire ligament: (CL)
- Omringt het complete gewricht.
- Zit vast aan de grenzen van de articulaire oppervlakten van de
mandibulaire fossa en aan de neck van de condylus,.
- Functie: biedt weerstand tegen mediale, laterale of inferiore
krachten die de articulaire oppervlakten proberen te scheiden
of te ontwrichten. Het behoudt ook de synoviale vloeistof.
- Geïnnerveerd (proprioceptische informatie over positie en
beweging)
3
, Temporomandibulair ligament:
- Buitenste schuine deel (OOP): van de zygomaticus en articulaire tuberkel
naar de neck van de condyle. Biedt weerstand tegen buitensporige zakking van de condylus
(beperken van de opening van de mond)
Zorgt ervoor dat de condylus op een gegeven moment niet verder kan roteren en een
translatie moet uitvoeren door de aanspanning van de TM.
- Binnenste horizontale deel (IHP): van de zygomaticus en de articulaire tuberkel naar de
laterale pole van de condyle en het posterieure deel van de discus. Beperkt de achterwaartse
beweging van condylus en discus door aan te spannen. Beschermt de
retrodiscale weefsels van trauma, beschermt ook de m. pterygoideus
lateralis van overstrekking of uitrekking.
Sphenomandibulair ligament:
- Van het os sphenoidale tot de lingula op het mediale oppervlak van de
ramus. Geen beperkende mogelijkheden voor onderkaakbeweging.
Stylomandibulair ligament:
- Vanaf processus styloid tot de posterieure zijde van de ramus. Wordt
strak als de onderkaak naar voren wordt bewogen en beperkt zo de
voorwaartse beweging. Is relaxed wanneer de mond open staat.
Kaakbewegingen
- Omlaag (depressie)
- Omhoog (elevatie) Rotatie om de transversale as
- Naar voren (protrusie / proaal = naar ventraal)
- Opzij (laterotrusie = naar lateraal) Rotatie om de verticale as
- Naar achteren (retrusie = naar dorsaal)
- Kanteling (mediotrusie) Rotatie om de sagittale as
Spieren
Spier → vezels (met elk een eigen zenuwuiteinde) → pees → bot. Elke vezel bestaat uit myofibrillen,
die weer myosine en actine filamenten bevatten. Spiervezels die veel myoglobine bevatten zijn
donker rood en in staat om langzame maar aanhoudende contractie uit te voeren → langzame
spiervezels / type 1 spiervezels (goed aeroob metabolisme).
Spiervezels met weinig myoglobine zijn witter, ze bevatten minder mitochondria en zijn meer
afhankelijk van de anaerobe activiteit voor functie. Ze zijn in staat snel te contraheren maar raken
snel uitgeput → snelle spiervezels / type 2 spiervezels.
4 krachtige kauwspieren:
- M. masseter
• Zygomaticus tot ramus. Insertie op de mandibula (vanaf de
2e molaar). Bevat 2 delen: groter oppervlakkig deel en een
kleiner dieper deel.
• Functie: elevator van de onderkaak, oefent een verticale,
lichtelijk naar voren gerichte kracht (protrusie-oppervlakkig)
uit op de mandibula en een naar achter gerichte kracht
(retrusie – diep). Het diepe deelt zorgt voor stabilisatie van
de condyle regen het articulaire eminence.
• → mediotrusieve en laterotrusieve beweging
4