2.13 Periapicaal granuloom / Differentiële diagnostiek bij weke delen zwellingen
Ontsteking
- Reactie van levend weefsel op een prikkel van bacteriële, chemische en fysische aard.
- Het doel van deze reactie is het uitschakelen van het oorzakelijke agens om te voorkomen
dat er verspreiding plaatsvind.
- Schept omstandigheden voor herstel van weefselbeschadiging (herstel zelf hoort niet bij de
ontsteking)
Acuut:
- Enkele dagen tot weken
- Vasodilatatie
- Plasma exsudatie (vocht)
- Migratie macrofagen / leukocyten
- Rubor (toegenomen doorbloeding)
- Calor (warmte door snelle in- en doorstroom van warmer bloed dan het oppervlakkige)
- Dolor (pijn door onder meer druk opbouw)
- Tumor (zwelling door uittreding van vocht t.g.v. verhoogde permeabiliteit)
- Functio laesa (vb. trismus)
Chronisch
- Langdurig bestaande ontsteking, enkele maanden tot jaren
- Proliferatief
- Infiltratie macrofagen / lymfocyten / plasmacellen
- Granuloomvorming
- Fibrosering (verlittekening)
- Tijdens een dipje in de afweer kan de chronische ontsteking overgaan in een acute.
- Niet altijd met klachten
Infectie
- Ontstekingsreactie door micro-organismen
o Bacterie
o Schimmel
o Virus
Intacte afweer
Lokale afweer
Intacte anatomie:
- Epitheliale cel bekleding – fysieke barrière
- Beschermende functie wordt vergroot door keratine
o Gekeratiniseerde orale mucosa op plekken waar makkelijk een mechanische
beschadiging optreedt (aangehechte gingiva en palatum durum).
- Bevochtiging en lubricatie door speeksel zorgt voor een betere weerstand tegen
mechanische beschadiging
- Een aantal mucosale cellen (Langerhans, keratinocyten) scheiden cytokinen uit
(ondersteunende rol bij het immuunsysteem).
o IL-8: fagocytose bevorderend
1
,Normale secretie/drainage
- Speekselproductie
o Ongestoorde productie en secretie (verminderd door operatie, straling)
o Reologische eigenschappen (viscositeit) en/of samenstelling (pH, buffer,
glycoproteïnen, eiwitten) veranderd pathogene organismen kolonisatie
Bactericide eiwitten: lysozym (splitsing), lactoferrine (ijzer)
Antischimmel eiwitten: histamine (celmembraan poreus maken)
- Slikpatroon
Mucosale immuunsysteem
- Vlak onder het basaalmembraan van de mucosa bevinden zich lymfocyten en plasmacellen
die voornamelijk IgA produceren
- Koppeling IgA met component uitgescheden door epitheliale cellen op mucosa oppervlak
als sIgA zorgt voor neutralisatie van bacteriële toxinen en virale componenten. Speelt ook
een belangrijke rol bij het verhinderen van hechting van bacteriën.
- Bij ontsteking grote hoeveelheden sIgG op het oppervlak
Lichaamseigen flora
- kolonisatie restrictie via microbiële interventie van normaal in de mond aanwezige micro-
organismen. Deze gaan hechting, groei en proliferatie van anderen tegen.
- Kan worden beperkt door breedspectrumantibiotica (amoxicilline) kolonisatie pathogene
aerobe gram- bacteriën, ook kunnen commensaal aanwezige bacteriën (candida) uitgroeien.
Humorale afweer
Niet specifiek. Herkenning van lichaamsvreemd materiaal. In plasma en andere lichaamssecreten
(speeksel) voorkomend niet cellulair systeem. Specifiek.
Immuunglobulinen
- Geproduceerd door B-lymfocyten. IgG (75% tegen ongewenste gram+ bacteriën), IgA (15%
voorkomen van hechting op de mucosa), IgM (7% tegen gram- bacteriën), IgD (2%
onduidelijk), IgE (1% gebonden aan basofiele granulocyten en mestcellen belang bij
overgevoeligheidsreacties)
- Herkenning en binding antigeen. IgG antigeen complex = activatie
complement
Het complementsysteem (aangeboren)
- Voornamelijk door hepatocyten in de lever en door macrofagen,
monocyten en gastro-intestinale epitheelcellen. Serumeiwitten voor de
ontstekingsreactie en het reguleren van de fagocytaire functies.
- C3b bindt aan lichaamsvreemde stoffen en maakt onderscheid tussen
lichaamseigen en vreemd. De essentie van dit onderscheid is de
aanwezigheid van regulerende moleculen op het weefsel van de gastheer,
deze inhiberen C3b activatie.
- Opsonisatie: herkenning van de bacterie via C3 en hechting van IgG aan de
bacterie.
- Plasmaeiwitten (complementfactoren) geven via
een kettingreactie aanleiding tot lysis van de met
antilichaam beladen bacteriën en zorgen voor het
aantrekken van leukocyten d.m.v. chemotaxis.
2
,Cellulaire afweer
Niet specifiek. Wanneer micro-organismen aan de lokale afweer zijn ontsnapt en in
de diepere weefsellagen doordringen. Activatie van lymfocyten en fagocyten. Bij
chronisch lymfocyten verhoogd
T-cel onafhankelijke afweer
- Micro-organismen zorgen voor chemotaxis (TNFα / IL-12) van fagocyten.
Indirect: via door bacterie uitgescheden endotoxinen die complement
activeren of direct: via door bacterie uitgescheden formylpeptiden die voor
chemotaxis van fagocyterende cellen zorgt.
- Polymorfonucleaire granulocyten (neutrofiele en eosinofiele) en
monocyten (= bloed) vanuit het beenmerg. Ze worden geactiveerd bij
hechting aan de vaatwand er vervolgens verplaatsing naar het
extravasculaire compartiment.
- De macrofagen (= weefsel). In het ontstekingsgebied wordt een monocyt een macrofaag.
T-cel afhankelijke afweer
- Productie van gesensibiliseerde lymfocyten. Nog geen
eerder contact productie moet nog beginnen trage
afweerreactie. Al wel contact T-lymfocyten direct
geactiveerd uitscheiding van lymfokinen fagocytere
functie macrofagen begint direct.
- Door de cytokinen (TNFa / IL-12) van het ontstekingsproces
worden CD4 cellen geactiveerd (helpen B cellen
immuunglobulinen te produceren en te activeren of
remmen CD8 cytotoxische T cellen, macrofagen en
granulocyten).
- Als de celgemedieerde respons niet voldoende is en de
lymfocyten productie doorgaat kan dit leiden tot een
chronische ontsteking met granuloomvorming.
Overgevoeligheid
Allergie: afweerreactie tegen niet-microbiële, onschadelijke stoffen
met nadelige gevolgen voor het individu.
Auto-immuunziekte: afweerreactie tegen bestanddelen van het eigen lichaam.
Type 1: allergie blootstelling en opname door fagocyt Tcel Thelper Bcel IgE aan
receptoren op basofiele granulocyten in het bloed en de mestcel in het weefsel opnieuw
blootstelling allergeen gebonden door de IgE op basofielen en mestcellen activatie
histamine vasodilatatie (zwelling), bronchoconstrictie (benauwd), permeabiliteit (oedeem).
Eosinofielen worden aangetrokken en zorgen voor weefselbeschadiging. Levensbedreigend: massale
activatie van basofielen zorgt voor vaatverwijding in het gehele vaatbed bloeddruk daling gevolgd
door shock, massaal vrijkomen histamine bonchusconstrictie.
Type 2: B-cel maakt antilichamen tegen het eigen lichaam. Antilichamen binden aan het doelwit
vormt immuuncomplex op lichaamseigen wordt uitgeschakeld door complement of neutrofielen
(fagocyten) vb. bloedafbraak door medicijnen.
3
, Type 3: immuuncomplexen slaan vanuit de bloedsomloop in de wand van de bloedvaatjes neer
activatie van complementsysteem via de klassieke route en van niet specieke afweer
weefselschade door blokkering en beschadiging (plaats bepaald door waar het complex toevallig
neerslaat / bij type 2 plaats bepaald door specificiteit van het antilichaam). Vb. serumziekte,
lichaamsvreemd eiwit in de bloedbaan gespoten en SLE, auto-antilichamen tegen DNA.
Type 4: herkenning doelwit door een cytotoxische T-lymfocyt afweerreactie door CD4 of door CD8
vernietiging antigeen en betrokken cellen Vb. contacteczeem, nikkel bindt aan lichaamseigen eiwit
wat nu volledig als lichaamsvreemd wordt gezien. Bij contact ontstaat een T-cel geheugenreactie,
waardoor herhaaldelijk contact leidt tot herkenning van het nikkeleiwitcomplex. Dit leidt tot een
vertraagd type reactie waarbij lymfocyten en macrofagen in de huid penetreren en soms
weefselschade veroorzaken, vooral in het epidermis.
Allergieën in de thk
Door materialen, hulpmiddelen of medicatie. Veel materialen bevatten componenten die negatieve
biologische bijeffecten kunnen veroorzaken. Vaak is de concentratie te gering om tot systemische
toxische effecten te leiden, maar veel bestanddelen kunnen wel weefselbeschadiging veroorzaken.
Ook herhaaldelijke blootstelling kan leiden tot klinische verschijnselen (contactdermatitis of
urticaria). Nikkel en palladium meest allergene metalen. Methylacrylaat meest allergene kunststof.
Lokale allergische reacties vaker bij composiet, lichenoïde reacties vaker bij amalgaam.
Latex: gewone irritatie, type 1 (meest invaliderend) of type 4 (vooral contacteczeem).
Anesthetica: vaak berust op overgevoeligheid voor conserveermiddelen of antioxydantia.
Microflora in de mond
20 bacterie families en in totaal ongeveer 300 verschillende typen bacteriën. Veranderingen in de
mond leiden tot veranderingen in de microflora (edentaat – verdwijning streptokokken, spirocheten,
schimmels en lactobacillen soorten).
Orofaciale ontsteking is vaak een menginfectie van lichaamseigen flora. Dit betreft anaerobe en
aerobe gram+ cokken en anaerobe gram- staven.
Odontogene ontsteking:
- De meest zijn menginfecties. Vaak meer dan 5 verschillende soorten bacteriën.
- Aerobe micro-organismen zijn meestal streptokokken. Soms Staphylokokken.
- Gram- anaerobe micro-organismen bij meer dan de helft van de ontstekingen. Meestal
Bacteroïdes species, Fusobacterium species en Prevotella species.
- Van de anaerobe is een aantal intrinsiek pathogeen (gunstige omstandigheden chronische
ontsteking).
- Anaerobe gram- kokken en anaerobe gram+ staven zijn opportunistische bacteriën.
Odontogene ontstekingen
Het ontstaan en het klinische verloop van een ontsteking, ook in geval van odontogene ontstekingen,
hangen af van de afweer van de patiënt, van microbiële factoren en van omgevingsfactoren.
Mede door de lichaamseigen mondflora krijgen ‘vreemde’ bacteriën gewoonlijk niet de kans te
koloniseren kolonisatieresistentie. Veranderingen in de mondholte (medicatie) samenstelling
van de mondflora kan wijzigen en een meer pathogeen karakter krijgen. Als bacteriën toegang
4