Ontwikkelingsstoornissen, ontstekingen en tumoren van kaakbot
Hoofdstuk 1: diagnostiek
Nadat routineonderzoek is verricht is de eerste vraag vaak of er sprake is van een odontogene
aandoening als cariës, gingivitis, parodontitis, pulpitis, peri-apicale of periradiculaire afwijking,
ontwikkelingsstoornis of eruptiestoornis. Ook niet odontogene aandoeningen moeten worden
ontdekt en onderzocht (manifestaties hiervan kunnen vaak door meerdere aandoeningen worden
verklaard vaker een DD dan eenduidige diagnose).
- De anamnese kan iets zeggen over ontstaan, beloop en aard van de aandoening
- Klinisch onderzoek objectiveert de aandoening (grootte, locatie, begrenzing, consistentie,
gevoeligheid en veranderingen van aangrenzende weefsels en structuren).
Anamnese klinisch onderzoek DD werkdiagnose aanvullend onderzoek werkdiagnose
ondersteunen of verwerpen
Spotdiagnose: direct handelen op basis van de vermoede oorzaak (dit moet voorkomen worden)
Belangrijkste symptomen en klinische manifestaties
Pijn en zwelling zijn de meest genoemde hoofdklachten. Soms primair consult door veranderingen in
mondslijmvlies of functiestoornissen (bewegingsstoornis, monddroogheidsklachten). Minder
voorkomend zijn sensibiliteitsstoornissen en motoriek bij deze onderscheid maken tussen centraal
en perifeer gelegen oorzaken.
- Centraal: vaak een gehele zenuw uit gevallen neurologisch consult
- Perifeer: vaak gedeeltelijke uitval in eerste instantie een lokale oorzaak zoeken (bijv.
tumor, osteomyelitis)
Pijn
Onaangename sensoire en emotionele ervaring geassocieerd met werkelijke of potentiële
weefselbeschadiging. De nociceptie die door de patiënt wordt waargenomen, beleefd en
geïnterpreteerd noemt men pijn. Pijngedrag is uiting van de pijnervaring. Pijn als gevolg van
weefselbeschadiging en ontstekingsreactie activeert beschermende mechanismen en reflexen
(fysiologisch fenomeen).
- De mate waarin ontstekingssymptomen optreden is afhankelijk van de locatie en
uitgebreidheid, de reactiviteit van het aangedane weefsel, mate waarin ontsteking exsudaat
wordt begrensd en de fase van de ontsteking.
- Ontsteking zorgt voor verlaging van de pijndrempel. Verlaging van de pijndrempel wordt
veroorzaakt door pijn- en ontstekingsmediatoren als bradykinine, prostaglandinen,
histaminen en serotonine maken de zenuwuiteinden gevoeliger of activeren ze. Als dit
gebeurd in het gebied van weefselbeschadiging heet het
perifere sensisatie. Ook zorgen ze voor oedeem (plasma
extravasatie) door laten vrijkomen van neuropeptiden
(substance P, calcitonin-gene-related peptide). De
neuropeptiden zorgen ook voor beëindigen van de
ontstekingsreactie en het genezingsproces.
Mechanische, chemische, thermische of infectieuze beschadiging
van de somatische weefsels leidt tot prikkeling van de nociceptoren.
De pijnreactie is nociceptieve ofwel somatische pijn. De
pijnimpulsen worden naar het CZS voorgeleid door afferente
zenuwvezels. Gemyeliniseerde A ∂ voor de snelle geleiding en
ongemyeliniseerde C vezels voor de langzame
- De nervus trigeminus is de belangrijkste zenuw voor de
transmissie van sensorische informatie vanuit het orofaciale
gebied. De cellichamen van de eerste orde neuronen liggen
1
, in het ganglion semilunaire van Gasser. Het de hersenstam synapteren de centrale uitlopers
hiervan met de tweede orde neuronen in het trigeminale kernencomplex. De centrale vezels
vervoegen zich vervolgens bij de twee belangrijkste opstijgende systemen
o De tractus neospinothalamicus geleid nociceptieve impulsen van A ∂ vezels direct
naar de thalamus via het specifieke centrale nociceptieve neuron (SNN). Het betreft
discriminatoire informatie over lokalisatie, duur en intensiteit van de pijn
o De tractus paleospinothalamicus geleid impulsen van het WDR (wide dynamic
range) neuron. Deze neuronen ontvangen een scala aan impulsen vanuit
verschillende delen van het orofasciale gebied, met name in pathologische situaties.
Ze projecteren op de thalamuskernen die verbindingen hebben met het limbische
systeem en de frontale cortex. Zo worden emotionele en gedragsreacties bepaald.
De tractus paleospinothalamicus heeft ook verbindingen met de formatio reticularis
(arousal) en de hypothalamus hierdoor kan oorspronkelijke nociceptieve
informatie extra informatie krijgen (modulatie).
De pijnprikkel gaat via de SNN en WDR wegen naar de thalamus en van daaruit
naar de cortex voor interpretatie van de prikkel
- Centrale sensitisatie: persisterende prikkels kunnen leiden tot sensitisatie
van het WDR neuron (WDRs drempel wordt verlaagd). Normaal
discrimineren WDR neuronen tussen schadelijke en niet-schadelijke
prikkels maar door weefselbeschadiging gaat dit onderscheidend
vermogen verloren. De hieruit voortvloeiende sensitisatie is meestal zelf
beperkend, maar aanhoudende prikkels kunnen leiden tot veranderingen
in de (centrale) impulswerking. Dit proces wordt neuroplasticiteit
genoemd (met als gevolg continue neuropathische pijn).
- Centrale sensitisatie kan leiden tot excitatoire effecten in sensoire, motoire
en autonomen zenuwen. Een voorbeeld van sensoire excitatoire effecten
zijn reffered pain en secundaire hyperalgesie.
o Referred pain: kan ontstaan doordat een aanhoudende pijnprikkel
sensitisatie van convergerende interneuronen initieert. Hierdoor
wordt pijn op verschillende locaties waargenomen. Vb. pijn van een
element uit de OK (n. mandibularis) 2e orde neuronen cross
talking met convergerend neuron die ook centraal wordt
geprikkeld) signaal in de hogere centra van pijn uit de OK en pijn
uit de BK (n. maxillaris) door extra nociceptieve informatie door
cross talking.
o Secundaire hyperalgesie: uitbreiding van het pijnlijke gebied.
Allodynie is als een gewoonlijk niet pijnlijke prikkel als pijnlijk wordt
waargenomen.
o Motoire: als de centrale excitatie effect heeft op efferente
neuronen dan kan het invloed hebben op de musculatuur die door deze zenuw
wordt geïnnerveerd. musculaire co-contractie of myofasciale pijn.
o Autonoom: treden meestal op in het gebied dat segmentaal gerelateerd is aan de
primaire pijnlocatie. Voorbeelden zijn vasomotoire (blozen, conjunctivale
vaatinjectie, gevoel van zwelling) en glandulaire effecten (zweten, tranen,
neusverstopping).
Neuropathische pijn: pijn die ontstaat door directe beschadiging of indirecte veranderingen van
(centrale of perifere) zenuwvezels.
- Deafferentiatiepijn: Beschadiging van een perifere zenuw leidt tot een poging tot herstel om
het gebied opnieuw te innerveren. Hierbij kan ook een neuroom ontstaan. Dit nieuwe
zenuwweefsel kan spontane ectopische nociceptieve impulsen veroorzaken die het tweede
neuron exciteren. Dit wordt in de hogere centra ervaren als pijn.
2
, - Sympathisch gemedieerde pijn: Sympathische vezels descenderen van
de hypothalamus naar de achterhoorn in het thoracale gebied en gaan
daar de sympathische keten binnen. Vanuit hier ascenderen ze naar het
cervicale ganglion en innerveren ze vervolgens de faciale weefsels. Bij
sympathisch gemedieerde pijn is vaak sprake van een doorgemaakt
trauma en sensitisatie van het WDR neuron. Door sympathische
activiteit wordt in het gebied van de oorspronkelijke perifere pijnprikkel
noradrenaline geproduceerd dat ook de A β vezels kan exciteren.
Hierdoor ontstaat een zichzelf handhavende cirkel waarbij continue
imput naar het gesensitiseerde tweede orde neuron ontstaat.
in beide gevallen sprake van spontane, chronische pijn, vaak zonder
duidelijk aantoonbare lokale pathologische veranderingen.
Fysiologische pijn: treedt op na prikkeling van nociceptoren van A ∂ vezels en
resulteert doorgaans in beschermende (terugtrek) reflexen.
Pathologische pijn: gevolg van aanzienlijke of aanhoudende weefselbeschadiging of prikkeling.
Weefselbeschadiging leidt tot ontstekingsreactie en activatie van het centrale WDR neuron. De pijn is
vaak dof en zeurend en houdt lang aan. De daarbij optredende perifere sensitisatie geeft primaire
hyperalgesie. Aanhouden van perifere pijnprikkels kan leiden tot centrale sensitisatie
onderscheidend vermogen gaat verloren en een toename van receptieve gebieden (secundaire
hyperalgesie). Deze centrale sensitisatie is zelf beperkend en duurt zolang als nodig is om andere
compensatoire mechanismen de pijn te laten mediëren. Als centrale sensitisatie van WDR neuronen
aanhoudt en langer duur dan nodig voor normaal weefselherstel leiden neuroplastische
veranderingen tot chroniciteit. er is dan neuropathische pijn (verandering opgetreden in het CZS).
Pijn: karakter (stekend, zeurend, kloppend), intensiteit (graadmeter of pijn kan bestreden worden
met paracetamol of beïnvloed het de nachtrust), wisselingen in intensiteit + de oorzaken hiervan
(indicatie voor urgentie probleem en aanknopingspunten voor diagnostiek of behandeling), tijdstip
en wijze van ontstaan, beloop van pijn in de tijd (chroniciteit, remissies), locatie.
Lichamelijk onderzoek
- Inspectie
o Kleur- vormveranderingen, symmetrie,
ogen/neus/zygomata/oren/lippen/mandibula/submandibulaire regio, ontwikkeling
mandibula/maxilla/zygomata/os frontale, zwellingen gl. Parotidea, huid inspectie
- Palpatie
o Van huid en onderhuidsweefsel. Specifiek voor de temporaalstreek, het infraorbitale
gebied, de zygomata, het pre-auriculaire gebied, submandibulaire en submentale
regio, gebied voor en achter de m. sternocleidomastoideus en structuren in de
mediaanlijn van de hals (larynx, schildklier). Ook palpatie van de lymfeklieren
(maligne karakter: lang aanwezige zwelling, niet spontaan nog pijn palpatie pijnlijk,
vast aanvoelend, verminderde beweegbaarheid van de klier).
- Percussie
- Ausculatie
- Sonderen
- Aspiratie
- Evaluatie van functie
Intra-oraal: lippen en wangmucosa buccale omslagplooi palatum oropharynx (door AA in
gezonde situatie heft het palatum molle zich symmetrisch) tong mondbodem (bimanuele
palpatie) functie speekelklieren (leegstrijken gl. Parotidea en submandibularis) dentitie.
3
, Locatie van de pijn opzoeken: door provocatietesten of proefanesthesie (zal reffered pain niet doen
verdwijnen alleen oppervlakkige pijn). Door selectieve anesthesie kan de bron van de pijn mogelijk
worden gelokaliseerd (indien een gebied bijv. in de BK pijnlijk is kan hiermee de bron worden
opgespoord).
Beeldvormend onderzoek
Tandfilm:
- Afwijkingen pulpaholte – interne resorptie
- Afwijkingen periodontaalspleet – externe resorptie, granuloom
- Verbreding periodontaalspleet – sclerodermie
- Ontbrekende lamina dura (begrenzing alveole) – hyperparathyreoïdie of leukemie
BW
- Approximale oppervlakten
Occlusale opname
- Lokaliseren boventallige elementen (mesiodens) of speekselstenen
- Vaststellen uitbreiding van afwijkingen (onsteking, cyste, neoplasmata)
- Verloop fracturen
OPT
- Opsporen achtergebelven wortelresten of geretineerde/geïmpacteerde elementen
- Canalis mandibularis (+ locatie 3e molaar)
- Abnormale kiemligging
- Mandibula fractuur
- Afwijkingen die multiple of gegeneralisseerd voorkomen (osteomyelitis, odontogene tumor)
Schuinlaterale halve kaakopname
- Sialografie van de gl. Submandibularis
- Structuur kaakkop
Laterale schedelfoto
Fronto-occipitale opname (voor achterwaarts overzicht)
Occipitomentale opname
- Beoordeling sinus maxillaris, bovenkaakfracturen, fracturen zygomata.
CT (ioniserende straling)
- Doorsnede afbeeldingen van het lichaam (zowel bot als weke delen maar meer voor benige
structuren). Goede weergave locatie en vorm van de afwijking.
- Vaak gebruikt bij botafwijkingen en fracturen. Goede weergave asymmetrieën, kwaliteit
spongieus bot en resorptie.
- CT + PET voor opsporen gebieden met verhoogde metabole activiteit.
- Nadeel: metalen restauraties kunnen ernstige verstoringen en artefacten geve.
CBCT
- Zittende houding gemaakt (voorkomt invallen weke delen gezicht)
- Lagere stralingsdosis dan CT
- Onderscheid tussen weke delen structuren (contrast tussen vet en spierweefsel) is door het
lagere vermogen veel minder dan bij CT. Bot en dentitie worden even goed weergegeven.
- Veel bij diagnostiek van kaakgewrichtsaandoenigen, behandelingsplanning van implantologie
en voor bepalen relatie tussen radices en canalis mandibularis.
MRI (magnetische eigenschappen van protonen)
- Uitstekende afbeelding van weke delen (tumoren, lymfekliermetastasen,
speekselklieraandoeningen). Minder toegepast bij botafwijkingen (geeft mineralisatie niet
weer), soms kunnen ze wel het merg en sommige cysten beter weergeven.
Echografie
4