Onderzoek, behandelplan en de rol van de algemeen practicus
H1: onderzoek, behandelplan en de rol van de algemeen practicus
Prothetische constructies kunnen hun retentie, steun en stabiliteit ontlenen aan bevestiging aan
buurelementen (vb. brug, etsbrug), mucosa van processus alveolaris en omgevende zachte
(spier)weefsels (vb. volledige prothese) of een combinatie van beide (vb. kunsthars plaatprothese
met draadankers, frameprothese). Een vierde mogelijkheid is de prothetische constructie te
bevestigen aan implantaten, waarbij een onderscheid gemaakt kan worden tussen volledig
implantaatgedragen constructies (vb. solitaire kroon op een implantaat) en gecombineerd
implantaat-mucosaal gedragen constructies (vb. overkappingsprothese op twee implantaten).
Onderzoek en behandelplan
Eerste algemene onderzoeksfase:
- Gericht op klachten, wensen en voorgeschiedenis. Algemeen onderzoek met globale
voorlichting over mogelijkheden en er wordt een voorlopig behandelplan gekozen.
o Anamnese
o Algehele gezondheid: relatieve contra-indicaties: aangeboren of verworven
afwijkingen van hart of grote vaten,
stollingsstoornissen, verminderde weerstand tegen
infecties (diabetes, immunologische afwijkingen,
immunosuppressiva, corticosteroïden, bifosfonaten)
en radiotherapeutische behandeling in het hoofd-
halsgebied
Niet implanteren bij: ASA 3 en 4.
Roken heeft een hoger implantaatverlies (negatief effect osseointegratie en
peri-implantaire weefsels), met name in combi met lokale botaugmentaties.
o Extra-oraal: VDO op weke delen, spraak, mate ondersteuning weke delen, lachlijn,
zichtbaarheid defect en mucosa, functioneren kaakgewricht, afwijkingen huid en
lymfeklieren.
o Intra-oraal bij edentaten: conditie orale mucosa (drukulcera, irritatiehyperplasie
etc.) en contour processus + kijken of hij geschikt is als prothesedragend oppervlak
(mate resorptie, exostosen, ondersnijdingen etc.), intermaxillaire verhoudingen.
Ongunstig = geïrriteerde en verdikte of atrofisch dunne (verminderde
belasting dragende capaciteit). Irritatie en verdikking kunnen gevolg zijn van
hyperemie en drukplekken door prothese irritatie, irritatiehyperplasieën,
orale candidose of flabby ridge.
Inspectie processus door palperen. Hiermee worden de mate van resorptie,
scherpe botrichel, breedte oppervlak, ondersnijdingen en ligging foramen
mentale zichtbaar.
o Evt. beoordeling bestaande prothese: stabiliteit, trek- en kipretentie, pasvorm,
aansluiting, uitbreiding, lengte en dikte van randen, gelijkmatige verdeling occlusale
contacten, voldoende bewegingsvrijheid tijdens articulatie en beethoogte en
esthetiek.
o Intra-oraal bij partieel dentaten: onderzoek parodontale situatie, kwaliteit
aanwezige restauraties, O&A, intermaxillaire en mesiodistale ruimte voor
toekomstige voorziening.
o Evaluatie periode: optioneel. Kan zijn voor het aanpassen van bestaande prothese,
verbeteren parodontale situatie, elimineren peri-apicale laesie.
o RO: Ontstekingen, botniveau, cariës, prognose elementen
o Diagnose en voorlopig behandelplan: informeren patiënt over behandelopties,
implantaten, voor- en nadelen, risico’s en financiële aspecten.
1
,Ten gevolge van het verschil in resorptiepatroon tussen onder- en bovenkaak ontstaat veelvuldig een
omgekeerde beetverhouding, zowel sagittaal als transversaal (pseudo klasse III). Dit kan
consequenties hebben voor de retentie en stabiliteit van de prothese, doordat de elementen in een
minder gunstige positie opgesteld moeten worden.
Tweede onderzoeksfase:
- Verwijsbrief met belangrijkste bevindingen uit de algemene onderzoeksfase, gerichte
vraagstelling m.b.t. plaatsen implantaten, vermelding of men zelf de prothetiek verzorgt op
de implantaten en of er sprake is van een groter behandelplan (implantologie onderdeel).
- Specifiek onderzoek aan de hand van behandelplan naar mogelijkheden voor implantaat
gedragen of implantaat ondersteunende prothetiek. Er wordt specifieke voorlichting gegeven
en een definitief behandelplan opgesteld.
o Aanvullend onderzoek: medisch, parodontaal (pocketstatus, eerst paro oplossen voor
definitief behandelplan), RO, studiemodellen en proefopstelling, implantaatplanning
o RO: botkwaliteit en kwantiteit, hoogte en breedte, verhouding corticaal en spongieus
en de aanwezigheid belemmerende structuren als mentale, canalis, sinus, radix
relictae en cysten. Met OPG of röntgenschedelprofielfoto.
o Studiemodellen en proefopstelling: zeer belangrijk bij partieel dentaten om inzicht te
krijgen in de intermaxillaire en mesio-distale ruimte. Proefopstelling kan gebruikt
worden om aan de patiënt het behandelplan uit te leggen.
o Implantaatplanning: aantal, positie en asrichting. Geven inzicht in reële begroting
ook wordt inzicht verkregen in de technische uitvoering van de suprastructuur
(vastgeschroefd of gecementeerd)
Derde onderzoeksfase:
- Fase van overeenstemming en informed consent.
De eerste fase wordt door de algemeen practicus uitgevoerd en de volgende mogelijk door een
andere behandelaar (vb. implantoloog). De algemeen practicus houdt de regie (voortgang,
uitvoering, periodieke preventieve onderzoeken, algehele zorg na behandeling).
Risico’s
- Tijdens implanteren onvoldoende bot of onvoldoende initiële stabiliteit. In dit geval in een
zelfde zitting of een later bot aanbrengen (augmentatie). Na de genezingsfase kan opnieuw
geïmplanteerd worden.
- Complicaties: ontstekingen, gevoelsstoornissen onderlip of kin (wel kleine kans, meestal
tijdelijk), peri-implantitis. Roken verhoogt de kans op complicaties (verhoogde kans
verstoorde osseointegratie en meer pathofysiologisch botverlies)
- Bijwerkingen: napijn, zwelling, verlies osseointegratie of niet vastgroeien (door onvoldoende
initiële stabiliteit, ontsteking, oververhitting, teveel belasting)
Overlevingspercentages zijn hoog. Afhankelijk van indicatiegebied en risicofactoren tussen de 80-99%
na 5 jaar.
Rol algemeen practicus
De eerste onderzoeksfase kan door iedere algemeen practicus worden verricht. Indien hij vervolgens
niet zelf de prothetiek uitvoert en/of de implantaten aanbrengt, kan een andere behandelaar (MKA
of implantoloog)(een deel van) het specifieke onderzoek uitvoeren en met patiënt tot
overeenstemming komen over (een deel van) het definitieve behandelplan.
- 1e, 2e 3e onderzoeksfase
- Chirurgische fase (implanteren, aanpassen tijdelijke voorziening, tweede fase chirurgie,
aanpassen tijdelijke voorziening)
- Prothetische fase (vervaardiging suprastructuur)
- Nazorg (korte en lange termijn)
2
,Indien de tandarts zelf de suprastructuur maakt:
- Nog wel zelf 1e fase en van de 2e fase indien nodig het parodontaal onderzoek, vervaardigen
studiemodellen en proefopstelling en implantaatplanning (dit in samenwerking). In de
chirurgische fase het aanpassen van de tijdelijke voorziening en in de prothetische fase het
vervaardigen van de suprastructuur.
Indien de tandarts geen suprastructuur maakt en niet implanteert:
- 1e fase en van de 2e fase alleen indien nodig het parodontaal onderzoek
Bot, osseo-integratie en regeneratie/ Weefselreacties op
biomaterialen
H 3: bot osseointegratie en regeneratie
Bot is een weefsel dat cellen bevat en tussenstof. Het geeft steun aan ons lichaam en past zich aan
de mechanische belasting aan. Dit geld voor tanddragend bot maar ook voor implantaatdragend bot.
Bij tandverlies treedt altijd botresorptie op. Na een trauma of ontsteking kunnen er locale
botdefecten ontstaan. Vaak vormen ze een probleem bij het maken van een brug, met name in het
frontgebied. Men kan botdefecten herstellen door regeneratie (biologisch proces waarbij op
natuurlijke wijze bot wordt aangemaakt of vervangen).
- Reparatie: continuïteit hersteld, blijft zichtbaar
- Regeneratie: klinisch uitziend als normaal botweefsel en normale functie. (veel bij
implantologie betere prothetische situatie).
Botweefsel
- Organische matrix: mineraal, cellen zoals osteocyten, osteoblasten en osteoclasten,
beenmerg (bestaande uit vet en/of bloedvormend hemopoietisch weefsel.
- Fibreuze matrix: bestaat voornamelijk uit collagene vezels die ingebed zijn in een
grondsubstantie van proteoglycanen en glycoproteinen. In deze matrix zijn calcium zouten
neergeslagen onder andere hydoxylapatiet en calcium carbonaat.
Functies:
- Het geeft biomechanische steun en beschermt vitale organen.
- Daarnaast vormt het een reservoir voor calcium en fosfaat ionen (kritisch voor handhaven
leven).
o Constante hoeveelheid in bloed: 10 mg Ca /100 ml en 6 mg P /100 ml (anders wordt
endocrien botweefsel afgebroken om Ca en P ionen vrij te maken, botafbraak stopt
om concentraties weer te laten dalen).
Opbouw:
- Periost: buitenkant van
compact bot bedekt met
beenvlies.
- Lamellair bot: corticale bot
aan de buitenzijde bestaat uit
lamellair bot = dunne
opeenvolgende evenwijdige
platen. Daaronder:
3
, - Osteonen: holle cilinders met concentrische lagen van lamellair bot met in het centrum een
bloedvat.
o Osteonen verlopen in de pijpbeenderen vooral in de lengte (aanpassing
aan mechanische belasting).
o In de lamellaire botlagen liggen osteocyten die met elkaar in contact staan
via de canaliculi. De extra-cellulaire vloeistofstroom door de canaliculi
zorgt voor voeding van de cellen maar speelt tevens een (indirecte) rol in
de adaptatie voor mechanische belasting. Via afname of toename van de
vloeistofstroom worden de mechanosensoren op celmembraan van de
osteocyten geprikkeld. Ze kunnen signaalstoffen afgeven waarop
osteoblasten reageren door bot aan te maken.
- Spongieus bot: binnenzijde van het bot. Bestaat uit een netwerk van botbalkjes van
lamellair bot. De botbalkjes vormen een netwerk met daartussen beenmerg. Aan het
oppervlak van de botbalkjes vindt botaanmaak en botafbraak plaats. Hier en daar ziet men
een dunne rode laag op het botoppervlak waar botaanmaak plaats heeft gevonden. Door het
grote oppervlak van alle botbalkjes gezamenlijk, kan trabeculair bot snel
reageren op de behoefte voor mechanische steun.
Botvorming: de osteoblaten maken een (eiwitrijke) niet-gemineraliseerde matrix van
grondsubstantie en collageeneiwitten. Nadat een zekere dikte is bereikt gaat het
verkalken/mineraliseren. De achtergebleven osteoblasten in het bot worden
osteocycten.
1: KH: haverse kanaal. La: lacunen waar de cellen in liggen. KL: begrenzing osteon.
OO: restanten oudere osteonen tussen de begrenzingen
De osteocyten zijn gevoelig voor mechanische belasting. De bron is de
vervorming/strain van het bot veranderde vloeistofstroom in de canaliculi de
osteocyten met uitlopers in deze kanaaltjes reageren op mechanische belasting door
het afgeven van signaalstoffen NO en PGE2 bereiken de osteoblasten (buitenzijde bot)
osteoblasten laten de botmassa toenemen. Als de mate van vervorming weer af neemt vindt er ook
minder botaanmaak plaats.
Botremoddeling
= bedoeld om weefsel te vernieuwen terwijl het constant belast kan worden.
In het dichte corticale bot gaat de aanmaak en afbraak
vanuit de osteonen. Aan de voorzijde vreten osteoclasten
bot weg. Daarna vindt er herstel plaats tegen de
weggevreten wand door osteoblasten die een nieuw
osteon gaan maken. Tijdens dit proces wordt het bot
vernieuwd, terwijl het botstuk zelf intact blijft.
1= osteocyten 2= bloedvat 3= osteoblasten
Spongieus (trabeculair) bot heeft een veel groter
oppervlak. Botaanmaak en -afbraak vinden vooral plaats
in het trabeculaire bot.
- In een botbiopt kan met de dikte van het
corticale bot en de hoeveelheid en dikte van het
trabeculaire bot zien. Dit hoort bij gezonde personen in balans te zijn.
- Ook kan men de hoeveelheid botmineraal meten die per dag gevormd wordt (labelen met
tetracycline). Tijdens de mineralisatie wordt tetracycline ingebouwd in het bot
Door aanmaak en afbraak te variëren kan dit bot zich snel aanpassen sterk betrokken bij de
remoddeling en de c en P huishouding. (lichtmicroscoop opname is botaanmaak – osteoid – rood)
Neemt de botdichtheid af dan wordt het botbalkje dunner omdat er meer afbraak plaatsvind.
4