Week 1: verhouding tussen recht en rechtvaardigheid
Wettelijk onrecht
Casus Puttfarken 1
Feiten: Puttfarken had tijdens de Naziperiode (1933-1945) Göttig aangegeven bij de autoriteiten
omdat deze op muur WC had geschreven:
‘Hitler is een massamoordenaar en heeft schuld aan de oorlog’.
Göttig was ter dood veroordeeld en geëxecuteerd wegens hoogverraad
Na de oorlog (1946): Puttfarken aangeklaagd wegens moord, subs. medeplichtigheid aan
moord op Göttig
Verdediging: (1) Puttfarken handelde op grond van een destijds geldende rechtsplicht; (2) niet
Puttfarken, maar de Nazirechtbank is verantwoordelijk voor de dood van Göttig
Oordeel Rechtbank: Puttfarken is medeplichtig aan de moord op Göttig
Belangrijkste overwegingen:
- Puttfarken had geen juridische plicht om Göttig aan te geven, want van hoogverraad
was geen sprake;
- Puttfarken wist dat hij door Göttig aan te geven hem blootstelde aan een politiek
proces, waarin hij onherroepelijk ter dood zou worden veroordeeld
Het oordeel van de Rechtbank impliceert dat
- de naziwet, waarop Puttfarken zich beroept, ongeldig was;
- de nazirechters die Göttig hebben veroordeeld, zelf schuldig zijn aan moord
Dient de rechter het beroep op onrechtvaardige wetten te honoreren?
Rechtbank: De wet waarop Puttfarken zich beroept, kan niet als geldend worden erkend
Puttfarken is medeplichtig aan de moord op Göttig
Oordeel rechtbank impliceert dat de wet in geval van extreem ‘wettelijk onrecht’ buiten
toepassing moet blijven: in dat geval dient rechtszekerheid te wijken voor rechtvaardigheid
Radbruch, G.
Kritiek op Voor 1945: wetspositivisme: gelding van wetten is afhankelijk van formele kenmerken
Wetspositivisme (uitgevaardigd door een bevoegde instantie en op juiste manier bekendgemaakt, etc.)
Consequentie: ook onrechtvaardige wetten kunnen geldend zijn. (rechtszekerheid)
Probleem: Nazi wetten konden worden toegepast zonder daarvan de moraliteit te
beoordelen.
Na 1945: Indien wetten in strijd zijn met fundamentele rechtsbeginselen, dan zijn zij niet
verbindend en dienen zij niet door een rechter worden toegepast.
Drie beginselen 1. Doelmatigheid
2. Rechtszekerheid
3. Rechtvaardigheid
Rechtzekerheid heeft voorrang in normale gevallen gezien dit het beginsel aangeeft van de
andere twee componenten.
MAAR, in extreme wettelijk onrecht is de rechtvaardigheid het belangrijkste, want de andere
twee componenten hebben geen betekenis zonder rechtvaarding.
Formule t.a.v. de dat het positieve, door wetgeving en macht gegarandeerde recht ook dan voorrang heeft als
verhouding zijn inhoud onrechtvaardig of ondoelmatig is, tenzij het conflict tussen wet en rechtvaardigheid
tussen zo’n mate van onverdraaglijkheid bereikt, dat de wet, als ‘onjuist recht’ moet wijken voor de
rechtvaardigheid rechtvaardigheid” (p. 7).
,en
rechtszekerheid
Onverdragelijkhei In geval van een onverdragelijk conflict tussen wet en rechtvaardigheid dient de wet buiten
dscriterium toepassing te blijven.
Formule t.a.v. Wanneer positieve wetten zo onrechtvaardig zijn dat ze ieder juridisch karakter ontberen, en
onrechtvaardighe uberhaupt niet als recht kunnen worden aangemerkt.
id
“Waar de rechtvaardigheid zelfs niet wordt nagestreefd, waar de gelijkheid, die de kern
uitmaakt van de rechtvaardigheid, bij de uitvaardiging van het positieve recht bewust wordt
verloochend, daar is de wet niet slechts ‘onjuist’ recht, maar ontbeert zij überhaupt een
juridisch karakter” (p. 7).
Verloocheningscri Indien de gelijkheid bewust wordt verloochend, dan is de wet geen geldend recht.
terium
Samenvattend Normaal: wetten zijn geldend en dienen te worden toegepast (ook als zij onrechtvaardig zijn)
Tenzij: overdragelijk conflict tussen wet en rechtvaardigheid; onjuist recht; wet buiten
toepassing (in concrete gevallen)
Of: bewuste ontkenning van gelijkheid; geen recht; wet is nooit geldend geweest. (buiten toe-
passing in alle gevallen).
Conclusie Nazi Groot deel van de wetten van de nazi’s zijn niet als recht aan te merken: zij zijn nooit juridisch
recht geldend geweest, omdat zij bewust zijn gericht tegen gelijkheid:
“Van meet af aan was de bewuste doelstelling van het nationaal-socialistische recht om zich te
bevrijden van een essentiële voorwaarde van rechtvaardigheid, namelijk de gelijke
behandeling van gelijken. Het ontbeert daarom ten enenmale een juridisch karakter; het is niet
slechts mislukt recht, maar helemaal geen recht” (p. 8)
Voorbeelden - wetten die bepaalde groepen menselijke waardigheid en gelijke rechten ontzeggen
(joden, homoseksuelen e.a.)
- wetten die suprematie NSDAP claimen (cf. Puttfarken)
- wetten die dezelfde, zware straf (veelal de doodstraf) voorschrijven voor
uiteenlopende delicten (m.n. politieke delicten)
Hart, H. The concept of Law
Kritiek op De juridische gelding van het nazirecht staat los van morele oordelen over de inhoud daarvan:
Radbruch de naziwetten waren moreel verwerpelijk, maar geldend recht.
Rechtspositivisme: onderscheiding tussen recht en moraliteit: gelding recht is niet afhankelijk
van morele inhoud:
“The existence of law is one thing; its merit or demerit is
another” (Austin, p. 207)
Centrale claim Hart: er is geen noodzakelijk verband tussen recht en moraliteit: in het recht
kunnen morele waarden tot uitdrukking komen, maar dat is niet noodzakelijk: ook
onrechtvaardige wetten (bijv. de wetten van de nazi’s) kunnen geldend zijn.
Rechtsorde en Voor een stabiele rechtsorde is nodig dat een deel van rechtsdeelnemers de rechtsregels
moraliteit vrijwillig aanvaardt (d.w.z. als standaarden voor eigen gedrag, niet vanwege dreiging met
sancties)
In elk geval is nodig dat ambtsdragers (bestuur, wetgever, rechters) de rechtsregels
aanvaarden. Anders mist de rechtsorde het gezag dat nodig is om te kunnen functioneren
Aanvaarding regels hoeft niet op morele gronden te geschieden: kan ook op grond van eigen
belang, gewoonte, conformisme etc.
Het is mogelijk dat een deel van de rechtsdeelnemers de regels niet vrijwillig aanvaardt. Aan
, hen wordt het recht met dwang opgelegd.
Kortom: een rechtsorde met extreem onrechtvaardige wetten kan stabiel zijn, bijv. slavernij,
apartheid in Zuid-Afrika, Naziregime
Nazirecht Kritiek op Radbruch: in plaats van te zeggen “het nazirecht is geen recht” was het beter
geweest om te zeggen “dit is weliswaar recht, maar het is te onrechtvaardig om toe te passen”
Anders dan Radbruch beweert, had de rechter de verdediging van Puttfarken dat hij handelde
op grond van een destijds geldende rechtsplicht, niet zo maar terzijde mogen schuiven: het
recht waarop P. zich beriep was geldend recht, al was het moreel verwerpelijk
De juridische vraag naar de gelding van het recht staat los van de morele vraag of het recht
dient te worden gehoorzaamd. Conclusie: Handelen Puttfarken was moreel afkeurenswaardig,
maar niet onrechtmatig
Fuller, L. Interne moraliteit van het recht
Kritiek op Hart Kritiek op Harts rechtspositivisme: anders dan Hart meent, bestaat er wél een noodzakelijk
verband tussen recht en moraliteit
De ‘interne moraliteit van het recht’: de juridische vorm waarin rechtsregels zijn gegoten,
impliceert een morele inhoud
Voorbeeld: een regel kan alleen als rechtsregel gelden als deze publiek bekend is gemaakt.
Rechtsregels hebben dus noodzakelijkerwijs een publiek karakter. Geheim recht is geen recht
De publieke vorm van het recht is moreel relevant: zij vormt een obstakel tegen willekeur en
arbitraire machtsuitoefening (gepubliceerde regels zijn kenbaar/ berekenbaar, geheime regels
zijn dat niet)
Principes van Om te kunnen gelden als recht moeten wetten voldoen aan acht ‘principes van legaliteit’:
legaliteit
1. ze moeten algemeen zijn (op meerdere gevallen van toepassing);
2. ze moeten publiek zijn (zodat ze kenbaar zijn);
3. ze mogen slechts bij uitzondering met terugwerkende kracht worden toegepast (zodat ze
voorspelbaar zijn);
4. ze moeten begrijpelijk zijn;
5. ze mogen niet tegenstrijdig zijn;
6. ze mogen geen voorschriften bevatten waaraan rechtssubjecten niet kunnen voldoen;
7. ze moeten relatief duurzaam zijn (niet steeds worden veranderd);
8. ze moeten worden toegepast op een wijze die consistent is met hun inhoud
Nazirecht De wetten van de nazi’s voldoen niet aan de ‘principes van legaliteit’. Daarom ontberen ze
een juridisch karakter
Voorbeelden:
- wetten met terugwerkende kracht (wet van 3 juli 1934 die achteraf de ‘nacht van de
lange messen’ legaliseert);
- geheime wetten (geheime richtlijnen voor vernietiging joden in concentratiekampen);
- niet consistente toepassing wetten (nazirechters leggen wetten uit op een wijze die
niet strookt met de inhoud daarvan, bijv. opleggen doodstraf o.b.v. wet waarin
gevangenisstraf wordt voorgeschreven). Cf. Puttfarken
Hart vs. Fuller Kritiek Fuller op rechtspositivisme van Hart: anders dan Hart beweert, is er wél een
noodzakelijk verband tussen recht en moraliteit: de ‘interne moraliteit’ van het recht → de
juridische vorm van rechtsregels (publiek, algemeen etc.) heeft een morele relevantie
(bijv. afwezigheid willekeur)
Hart komt tot op zekere hoogte tegemoet aan Fullers kritiek:
“Indeed, one critic of positivism has seen in these aspects of control by rules something
amounting to a necessary connection between law and morality, and suggested that they be
called the ‘inner morality of law’. Again, if this is what the necessary connection of law and
morality means, we may accept it. It is unfortunately compatible with very great iniquity”(p. 207