Week 1, EBP
CanMEDS-rol 1: De zorgverlener.
Competenties canMEDS-rol 1:
- De verpleegkundige stelt op basis van klinisch redeneren de behoefte aan verpleegkundige
zorg vast op lichamelijk, psychisch, functioneel en sociaal gebied, indiceert en verleent deze
zorg in complexe situaties, volgens het verpleegkundig proces, op basis van evidence based
practice.
- De verpleegkundige versterkt het zelfmanagement van mensen in hun sociale context. Ze
richt zich daarbij op gezamenlijke besluitvorming met de zorgvrager en diens naasten en
houdt hierbij rekening met de diversiteit in persoonlijke eigenschappen, etnische, culturele
en levensbeschouwelijke achtergronden en ideologische overtuigingen.
- De verpleegkundige indiceert en voert verpleegtechnische handelingen uit op basis van
zelfstandige bevoegdheid of functionele zelfstandigheid zoals staat beschreven in de wet big.
CanMEDS-rol 4: De reflectieve EBP professional.
Competenties canMEDS-rol 4:
- De verpleegkundige handelt vanuit een continu aanwezig onderzoekend vermogen leidend
tot reflectie, evidence based practice en innovatie van de beroepspraktijk.
Kernbegrip bij deze canMEDS-rol is onderzoekend vermogen.
- Het in zorgsituaties en bij zorg- en organisatievraagstukken tonen van een kritisch
onderzoekende en reflectieve (basis)houding.
- Het verantwoorden van het handelen vanuit verschillende kennisbronnen.
- Het hanteren van een methodische aanpak, met een gedegen probleemanalyse en het
doorlopen van de onderzoekscyclus gericht op het verbeteren van een specifieke
beroepssituatie.
Kernbegrip: inzet EBP.
Het in samenspraak met de zorgvrager, collega’s en andere disciplines afwegen van:
- Actief gezochte recente verpleegkundige kennis uit literatuur, richtlijnen of protocollen.
- Professionele expertise en persoonlijke kennis
- Wensen en voorkeuren van de zorgvrager en/of diens netwerk.
Vitale functies zijn de belangrijkste functies in het lichaam die essentieel zijn voor behoud van leven.
De belangrijkste zijn ademhaling, temperatuur, polsfrequentie, bloeddruk en saturatie.
Er zijn veel verschillende meetinstrumenten: bloeddrukmeter, thermometer maar ook schriftelijke
meetinstrumenten. Meetinstrumenten gebruiken we om:
- subjectieve gegevens; objectief te maken (objectiveren van je observaties)
- De huidige situaties in kaart brengen
- Bepalen waar je naar toe wilt werken (sMart)
- Evalueren van je handelen
Naast het meten moet je ook:
Vragen -> Anamnese afnemen.
Observeren -> Kleur, geur, gezichtsuitdrukking en etc. van de patiënt.
5 zintuigen: horen, ruiken, voelen, proeven & zien. Naast deze 5 zintuigen heeft de verpleegkundige
ook nog een 6e zintuig -> Het onderbuikgevoel/ niet pluis gevoel. De gemeten waardes zijn allemaal
goed, maar toch verslechterd de patiënt. Verpleegkundigen voelen aan als er iets mis is.
,Cognitieve functies zijn specifieke geestelijke activiteiten die aangestuurd worden door de hersenen.
Bijvoorbeeld: het geheugen, vermogen om dingen te leren en taalgebruik.
Dit is bijvoorbeeld je geheugen, vermogen om dingen te leren, taalgebruik en het kunnen uitvoeren
van complexe, dagelijkse handelingen.
EBP in 5 stappen:
1. Formuleer een beantwoordbare vraag: pico
P = patiënt of probleem, i = interventie, c = vergelijking & o = uitkomst
2. Efficiënt zoeken naar het beste bewijsmateriaal
3. Beoordelen van het gevonden bewijs op methodologische kwaliteit en toepasbaarheid.
4. Toepassen van het resultaat in de praktijk.
5. Evaluatie proces en resultaat.
Bij EBP gaat het om het nemen van klinische beslissingen op basis van het best beschikbare bewijs,
in combinatie met de kennis en ervaring van de verpleegkundige en voorkeur van de individuele
patiënt.
Definitie EBP: Evidence Based Practice is te omschrijven als het zorgvuldig, expliciet en
oordeelkundig gebruik maken van het beste bewijs van dit moment in het nemen van besluiten in
de zorg voor individuele patienten.
Onderzoekend vermogen: nieuwsgierig zijn. (waarom doen we het zo? Werkt het? Bereik ik mijn
doel? En etc.)
Classificeren betekent ordenen van begrippen volgend generieke relaties. Een classificatiesysteem is
dus een systeem waarin de begrippen in een bepaalde orde verschijnen. In de verpleegkunde
ontstond behoefte aan ordening van verpleegproblemen en verpleegkundige interventies. Bekende
classificatiesystemen zijn NANDA (diagnose), NIC (interventies) en NOC (resultaat).
De ICF is een door de WHO ontwikkeld multidisciplinair bruikbare classificatie.
De PES-formule is een door Gordon ontwikkelde vaste structuur om een verpleegkundige diagnose te
beschrijven.
- Het gezondheidsprobleem (P)
- De etiologie of samenhangende/gerelateerde factoren (E)
- De kenmerken die de patiënt aangeeft, ook wel signs and symptoms (S)
, Week 2, Benauwdheid
Een normale waarde voor een saturatiemeter is 100%, dit mag een klein beetje afwijken. De
saturatiemeter meet het aantal deeltjes zuurstof in het bloed.
Anatomische weergave van de longen.
Ademhaling is een activiteit van het organisme, waarbij zuurstof O2 uit de omgeving wordt
opgenomen en koolstofdioxide/ koolzuurgas (CO2) wordt afgestaan.
Er vindt ademhaling plaats op 2 niveaus:
- Ademhaling van het individu: de gasuitwisseling tussen buitenlucht en bloed
- Celademhaling: de gasuitwisseling tussen bloed (in capillairen) en cellen
De ademhaling van het individu vindt plaats in de longen. In het geval van celademhaling diffunderen
gassen via de celmembraan naar en van de cel.
De long is een orgaan, waarin het luchtcompartiment (met O2 en CO2) door een hele dunne
membraan met een heel groot oppervlak gescheiden is van het bloedcompartiment. Om uitwisseling
van zuurstof en koolzuurgas te bereiken moet de lucht in de longen constant ververst worden.
Daarvoor is een open verbindingsweg met de buitenwereld nodig (de luchtweg). De luchtweg bestaat
uit:
, - Neus-/mondholte
- Keelholte (pharynx)
- Strottenhoofd (larynx)
- Luchtpijp (trachea)
- Luchtpijptakken (bronchi)
De longen vervullen de volgende functies:
- De opname van zuurstof en de afgifte van koolzuur: de respiratie.
- De deelname aan sommige metabole processen, bijvoorbeeld de omzetting van het vrijwel
inactieve angiotensine in de actieve angiotensine 2 of de warmte- en waterhuishouding.
- Het intensieve contact met de buitenwereld.
Om de gaswisseling mogelijk te maken, moet voortdurend lucht uit en in de longen worden gebracht:
de ventilatie. Op alveolair niveau vindt dan de gaswisseling plaats. Als de thorax vergroot wordt, gaat
de pleura parietalis mee, er is dan een vergroting tussen de pleurabladen (de pleuraholte). Doordat
de druk tussen de pleurabladen lager wordt dan de druk van de buitenlucht, wordt de long door de
luchtdruk gevuld. Dit kan alleen wanneer de luchtweg open staat en niet kan samenvallen.
De borstholte kan vergroot worden door:
- De ribben te heffen: normaal lopen de ribben schuin naar beneden. Als de ribben meer
horizontaal gebracht worden, worden de voor-achterwaartse doorsnede en de breedte van
de thorax (en dus ook de inhoud) groter. Het heffen van de ribben gebeurt door de buitenste
tussenribspieren. (Borstademhaling)
- Samentrekken van het diafragma: het middenrif wordt dan afgeplat, waardoor als het ware
de bodem uit de borstholte wordt weggetrokken. Bij deze beweging worden de
buikingewanden weggeduwd en zij duwen de buikwand naar voren. (buikademhaling)
- In noodgevallen, bij onvoldoende zuurstof, kunnen de halsspieren en de spieren van de
schoudergordel de ribben nog wat extra heffen.
Als de ademhalingsspieren weer verslappen, zakken de ribben. Dit gebeurt door hun eigen gewicht
(passief), maar ook door contractie van de binnenste tussenribspieren. Bovendien komt het
diafragma weer omhoog door de druk in de buikholte. Het verdrijven van lucht uit de longblaasjes
gebeurt vooral doordat de wand van de longblaasjes elastisch is. Hierdoor probeert de long steeds zo
klein mogelijk te worden, de longen kunnen echter nooit geheel samenvallen, omdat de onderdruk in
de pleuraholten dit verhindert. Hierdoor blijven de longen ontplooid.
Getallen zijn voorbeelden voor verduidelijking.
Normale ademhaling 500 ml in en weer uit. Bij geforceerde uitademing kan er nog eens 1500 ml uit
(expiratoire reserve) bij een geforceerde inademing kan er nog eens 2000 ml in (geforceerde
inspiratie. Maar er blijft altijd nog een residu achter (1200 ml)
Vitale capaciteit (bij volwassenen normaal 4000 ml = inspiratoire reserve + expiratoire reserve +
normale ademvolume.