Samenvatting Opvoedingsondersteuning en preventie
Toets: 60 mc vragen, bij 40 goed heb je een voldoende
Bronnen; aan het einde van de samenvatting toegevoegd.
Toetsdoelen per hoofd- of deelonderwerp
1. Gezinshulpverlening
Doelgroep van gezinshulpverlening
1a1. De student weet wat ‘parentificatie’ en ‘intergenerationele
overdracht’ is.
Wat is parentificatie (p. 35): Wanneer er te veel van een jeugdige gevraagd wordt
en de jeugdige daar te weinig voor terugkrijgt van zijn ouders, kan in extreme
gevallen sprake zijn van parentificatie. Parentificatie wil zeggen dat een jeugdige
langdurig de rol van ouder op zich neemt met de bijbehorende taken en
verantwoordelijkheden. Het gaat erom dat de zorg langdurig ongepast is.
Ongepast in de zin van niet passend bij de leeftijd en de cultuur van de jeugdige
en schadelijk voor zijn ontwikkeling. De jeugdige kan hierdoor een negatief
zelfbeeld ontwikkelen (wordt overgevraagd waardoor deze faalervaringen
opdoet), niet goed voor zichzelf kunnen opkomen (vertonen van extreem sociaal
gedrag), extreem voor zichzelf opkomen (gemis aan behoefte zich uit te kunnen
drukken) en kan niet goed met leeftijdsgenoten omgaan.
Wat is intergenerationele overdracht (p. 36): Ouders die zelf in hun jeugd te
maken hebben gehad met negatieve, traumatische ervaringen van hun ouders,
kunnen dit ook overbrengen naar hun kinderen. Zo blijkt dat 30% van de ouders
die zelf mishandeld zijn of getuige zijn geweest van huishoudelijk geweld, hun
eigen kinderen blootstelt aan mishandeling en geweld in het gezin. Omdat deze
ouders zelf een onveilige hechting hebben ontwikkeld, lopen zij een groot risico
om ook een problematische gehechtheidsrelatie met hun eigen kinderen te
ontwikkelen. Een diep gekoesterde wens om het anders te doen dan hun ouders
kan invloed hebben op het volgende; ze stellen te hoge eisen aan zichzelf en te
hoge verwachtingen aan het kind. In dit geval is het belangrijk om hulpbronnen in
te schakelen.
1a2. De student weet welke groep ouders zich de meeste zorgen maakt
om de ontwikkeling van hun kinderen of over de opvoeding
Ouders van een niet westerse achtergrond maken zich minder snel bezorgd dan
autochtone ouders omdat zij zich minder snel geneigd voelen hulp in te
schakelen. Dit komt o.a. door taal gebrek, de weg naar bureaucratie, schaamte,
en daarbij lossen zij vaak hun problemen intern op. Daarnaast gaat het hierbij
ook weleens om ‘lager opgeleide ouders’.
1a3. De student weet welk percentage kinderen na de echtscheiding bij
hun vader of moeder woont.
Het percentage dat alleen bij moeder blijft wonen is 74%. Alleen bij de vader is
6%.
1a4. De student kent de risico’s van (v)echtscheiding op de
ontwikkeling van kinderen
1
,De meeste eenoudergezinnen ontstaan door een (v)echtscheiding of breuk
tussen de ouders. Jaarlijks maken zo’n 60.000 minderjarige, thuiswonende
kinderen een breuk tussen hun ouders mee, welke vrijwel altijd nadelige
gevolgen voor de kinderen heeft. Vooral bij vechtscheidingen zijn de risico’s op
nadelige gevolgen groot omdat kinderen lange tijd aan het conflict worden
blootgesteld. De kinderen ervaren een lange tijd stress, krijgen te maken met
schaamte en schuldgevoelens, ouders zijn negatief over elkaar in bijzijn van
kinderen, ouders hebben meer aandacht voor conflict dan de kinderen, veiligheid
en geborgenheid van gezin verdwijnt en kinderen hebben meer moeite om de
scheiding een plek te geven.
Kinderen van gescheiden ouders hebben een grotere kans op:
- Externaliserende problemen* (angst, en depressie)
- Internaliserende problemen (als opstandigheid en agressie)
- Problemen op school en een lager eindniveau van de opleiding
- Problemen in vriendschapsrelaties
- Een zwakkere band met de ouders, vooral met de vaders
- Crimineel en riskant gedrag
- Een groter risico op depressie inclusief een groter beroep op hulpverlening
- Later een groter eigen scheidingsrisico
* Internaliserende en externaliserende gedragsproblemen hebben te
maken met de manier waarop kinderen en jongeren omgaan met stress en
emoties.
- Bij externaliserende gedragsproblemen is er te weinig controle over de emoties
en worden deze uitgeageerd. Jongeren met externaliserende problemen hebben
vaak conflicten met andere mensen of met de maatschappij. Typische
externaliserende problemen zijn agressie, overactief gedrag en
ongehoorzaamheid.
- Bij internaliserende gedragsproblemen is er een overcontrole over de emoties;
ze worden naar binnen gericht en leiden tot innerlijke onrust. Typische
internaliserende problemen zijn sociale
teruggetrokkenheid, angst, depressie en psychosomatische klachten. (Bron:
Wikipedia)
1a5. De student weet waar hij op moet letten bij het begeleiden van
kinderen en hun ouders tijdens en na de scheiding(p. 39)
Let op het volgende aantal ‘beschermende factoren’:
- Als het de ex-partners lukt om na de scheiding in redelijke harmonie met elkaar
te overleggen over de opvoeding van hun kinderen, dan wegen de gevolgen voor
de kinderen minder zwaar. In deze verstandige omgang met elkaar kunnen
ouders zelf de belangrijkste beschermende factor zijn.
- Goede structurele omgangsregelingen, een helder ouderschaps-plan bij co-
ouderschap en het creëren van een stabiele, voorspelbare opvoedingssituatie.
- Het sociale netwerk: netwerken van de ouders veranderen en ouders kunnen in
isolement raken. Ook zijn er ouders die juist behoefte hebben aan een nieuw
netwerk. Vaak spelen contact met lotgenoten een belangrijke rol.
(Ex-)familieleden kunnen een beschermende factor zijn maar ook een escaleren
effect hebben.
- Er zijn ook ouders die het alleenstaand ouderschap waarderen. Ze kunnen
(weer) hun eigen regels en gewoontes hanteren en hoeven geen rekening meer
2
,te houden met hun partner. Spanningen en conflicten verdwijnen waardoor
sommige kinderen dit juist als een positieve ervaring zien.
1a6. De student kent de eigenschappen, voor- en nadelen van co-
ouderschap
Een relatief nieuwe leefvorm is het co-ouderschap of gedeeld ouderschap na
echtscheiding of na ongehuwd samenwonen. Het gezamenlijk ouderlijk gezag
wordt behouden. Veelal wonen de kinderen afwisselend bij hun moeder en vader
in huis en worden door beiden opgevoed. In meeste gevallen hebben zowel de
moeder als de vader in een regelmatige afwisseling de zorg voor het kind of de
kinderen. Het kind of de kinderen verblijven in deze situatie regelmatig en met
een vast patroon bij elk van de ouders. Co-ouderschap blijkt sinds 1998 sterk te
zijn toegenomen. De cijfers zijn gebaseerd op het gezin waar het kind officieel
ingeschreven staat, de andere ouder wordt hierdoor niet als gezin aangemerkt,
tenzij hier wel andere kinderen ingeschreven staan. Kinderen krijgen door co-
ouderschap te maken met verschillende opvoedingsstijlen, enerzijds bij moeder
en anderzijds bij vader.
Voordelen van co-ouderschap
Voorwaarde voor een succesvol co-ouderschap is dat de ouders goed met elkaar
kunnen overleggen. De onderlinge communicatie moet dus goed zijn. Co-
ouderschap heeft dan zeker voordelen ten opzichte van andere regelingen:
- De kinderen hoeven niet te kiezen tussen de ouders; er is dus geen sprake van
een loyaliteitsconflict. Dit maakt het voor de kinderen heel prettig.
- Door de gelijke verdeling van de zorg en opvoeding vervreemden de kinderen
niet van één ouder.
- Er is een gelijke belasting van de kosten, zorg- en opvoedingstaken, waardoor
er niet een ‘zorg-ouder’ en ‘weekend-ouder’ is.
- Vader en moeder kunnen allebei kwalitatieve tijd doorbrengen met de kinderen
en zijn ook betrokken bij de doordeweekse activiteiten zoals school, sporten,
vriendjes etc.
Nadelen van co-ouderschap
Co-ouderschap is zeker niet in iedere situatie geschikt. De nadelen van co-
ouderschap zijn:
- Er zal veel contact zijn tussen vader en moeder.
- Co-ouderschap kan moeilijk te combineren zijn met het werk.
- De kosten zijn hoger, omdat veel zaken dubbel aangeschaft moeten worden.
Denk hierbij aan kleding e.d. bij de andere ouder.
- Er moet telkens ‘verhuisd’ worden, dit kan voor sommige kinderen erg
belastend en onrustig zijn.
- Beide ouders zullen bij elkaar in de buurt moeten blijven wonen, omdat school
vanuit beide woningen goed bereikbaar moet blijven.
- Veel instanties gaan verschillend om met co-ouderschap, waardoor het invloed
kan hebben op toeslagen, subsidies e.d.
1a6. De student kent de beschermende- en risicofactoren van
kindkenmerken op de ontwikkeling kan kinderen pp. 32-34:
Risicofactoren zijn: gedragsproblemen, beperkingen, problematische gehechtheid
en ingrijpende levensgebeurtenissen zoals het meemaken van traumatische
ervaringen. Denk hierbij aan mishandeling, misbruik, het oplopen van een
3
, ernstige ziekte of ongeluk.
De belangrijkste beschermende kindfactoren die kunnen bijdragen aan het
voorkomen of terugdringen van de gevolgen van een beperking, problematische
hechting of traumatische ervaringen zijn: een goede intelligentie, zelfvertrouwen,
vaardigheden, motivatie en mogelijkheden om hulp te zoeken, goed
aanpassingsvermogen, een positief zelfbeeld, goede sociale vaardigheden,
vermogen om makkelijk vrienden te maken en motivatie voor onderwijs.
Voorbeeld: Een kind met ASS dat tegelijk ook intelligent is, maakt meer kans om
sociale vaardigheden te leren en zich te redden in de samenleving dan een kind
met ASS met beperkte verstandelijke vermogens. Het is een voorbeeld hoe een
beschermende factor een kind kan helpen zijn problemen, of in dit geval zijn
handicap, te hanteren.
1a7. De student kent de beschermende- en risicofactoren van
ouderkenmerken op de ontwikkeling van kinderen pp. 34-37:
Risicofactoren voor het kind zijn wanneer de ouder te maken krijgt met: Ziekte of
handicap, psychiatrische aandoening en verslavingsproblematiek, wanneer een
ouder licht verstandelijk beperkt is (LVB), of wanneer er sprake is van
intergenerationele overdracht.
Beschermende factoren zijn:
- Ouders die zelf veel trauma’s hebben meegemaakt en waarbij mogelijk sprake
zou kunnen zijn van intergenerationele overdracht, kan ook omkeerbaar zijn. Zij
breken door cirkel door, door bijvoorbeeld zelf in therapie te gaan en hun eigen
pijn en verdriet onder ogen te zien, waardoor zij vaak beter in staat zijn om
afstand te nemen van hun eigen jeugdsituatie. Dit draagt bij aan het vermogen
te reflecteren op zichzelf, eventuele risicovolle gedragspatronen bij zichzelf te
herkennen om vervolgens bewust te kiezen voor een opvoedingsstrategie in de
omgang met hun eigen kinderen.
- Naast reflectie, zijn empathisch vermogen, optimisme, goede sociale
vaardigheden en het vermogen in intieme relaties te variëren tussen afstand en
nabijheid in het algemeen belangrijke beschermende oudereigenschappen. Deze
eigenschappen helpen hen hun kinderen te kunnen zien voor wat ze zijn en ze
waardering en warmte en daarnaast structuur en tijdige correctie te bieden.
- Wanneer een van de ouder kampt met een problematische jeugd, kan de
andere ouders zijn of haar partner steunen. Ook als beide ouders een
problematische jeugd hebben gehad, kunnen ze elkaar juist door begrip en
erkenning, helpen te blijven reflecteren en bewust keuzes te maken in hun
opvoedingsstijl en – doelstellingen.
- Voor ouders die de intergenerationele overdracht willen doorbreken, maar ook
voor ouders met een andere beperking, gelden eigenschappen als intelligentie,
een hoge opleiding, stabiele persoonlijkheid, persoonlijk veerkracht en oplossend
vermogen als beschermende factoren. Een positieve en ondersteunende invloed
van het sociaal netwerk speelt daarbij een belangrijke rol.
1a8. De student kent de beschermende- en risicofactoren van
gezinskenmerken op de ontwikkeling van kinderen pp. 37-41:
Er zijn diverse gezinsomstandigheden die gelden als risicofactoren voor het
ontstaan van opgroei- en opvoedproblemen. Voorbeelden zijn: slechte
sociaaleconomische omstandigheden, werkloosheid, veel conflicten en huiselijk
4