Geneesmiddelen periode 5
Inhoudsopgave
HC 1: introductie geneesmiddelen......................................................................................................2
HC 2: Algemene farmacologie............................................................................................................3
HC 3: Farmacotherapie bij astma en COPD........................................................................................9
HC 4: Drugs- en geneesmiddelintoxicaties........................................................................................14
HC 5: Hypertensie.............................................................................................................................21
HC 6: anticonceptie en dysmenorroe................................................................................................27
HC 7: Geneesmiddelreclame en beïnvloeding van farmaceutische industrie....................................33
HC 8: Maag/darm middelen.............................................................................................................38
HC 9: Pijnmedicatie..........................................................................................................................45
HC10: Antibiotica..............................................................................................................................49
HC 11: Diabetes type 2 & cholesterolverhoging...............................................................................56
HC 12: geneesmiddelonderzoek en WMO........................................................................................62
HC 13: pectoris, hartfalen & antistolling...........................................................................................69
HC 14: Polyfarmacie bij ouderen......................................................................................................79
HC 15: farmacotherapie bij zwangere en kinderen...........................................................................82
HC 16: Bijwerkingen en adverse drug events....................................................................................85
HC 17: Antidepressiva, Anxiolyticaen Hypnotica..............................................................................89
HC 18: Het farmacotherapieteam....................................................................................................92
1
,Geneesmiddelen periode 5
HC 1: introductie geneesmiddelen
Farmacotherapie: dit is patiëntgericht en niet ziekte gericht. Er moet rekening worden gehouden
met allemaal factoren.
Er is een zes stappenplan gemaakt, hoe een geneesmiddel wordt voorgeschreven.
1. Probleem patiënt
2. Therapeutisch doel
3. Standaardtherapie / geneesmiddelen
4. Controleren geschiktheid patiënt. Dit is de lastigste stap. ER moet hier rekening worden met
contra-indicaties (situaties waarom een geneesmiddel niet gegeven mag worden), interacties
(geneesmiddelen of voedingsstoffen die al worden gebruikt door de patiënt), zwangerschap,
lactatie, nierfunctie, leverfunctie, leeftijd en gebruiksgemak.
5. Therapie / farmocotherapie uitvoeren. Recept toedienen en afspraken.
6. Evaluatieplan, controle
Farmacologie: dit is de verklaring van de werking van de farmaca in het lichaam.
- Farmaca = biologische actieve verbinding, inclusief toxines
First-pass effect: dit is het effect in de lever. Hierdoor ontstaan actieve metabolieten
- Door iets rectaal te geven, gaat het niet naar de lever, ook voor intraveneus geldt dit en een
geneesmiddel onder de tong innemen. De stof gaat dan eerst een heel rondje door het
lichaam, voordat het in de lever terecht komt.
Therapeutisch toxische breedte: dit is een plateauvorming die tot stand komt na 4 of 5 keer de
halfwaardetijd van een geneesmiddel. Er is dan een steady state.
Voorschrijven medicatie in Nederland
- UR-geneesmiddelen: bepaalde geneesmiddelen zijn alleen maar op recept verkrijgbaar.
- In de BIG wet is bepaald welke beroepsoefenaren geneesmiddelen voor mogen schrijven.
- Sinds 2014 is er alleen nog elektronisch voorschrijven.
Bij het voorschrijven van een opiaat (verdovend middel) zijn er specifieke regels
- Onuitwisbare inkt
- Getallen voluit geschreven (sterkte en af te leveren hoeveelheid)
- Nauwkeurige instructie, dosis per keer en de maximale dosis in 24 uur
- Een volledige handtekening
- Per receptpapier mag er maar 1 preparaat worden voorgeschreven.
2
,Geneesmiddelen periode 5
HC 2: Algemene farmacologie
Farmacologie: de verklaring van de werking van een farmaca (=biologisch actieve verbindingen,
inclusief toxines) in het lichaam van mens of dier.
- Farmacokinetiek: hoe gaat het farmacon door het lichaam. Vanaf het inslikken/inspuiten, tot
dat het, het lichaam uitkomt. Hoe het geneesmiddel wordt omgezet in het lichaam.
- Farmacodynamiek: dit heeft te maken met wat het farmacon daadwerkelijk doet in het
lichaam.
Farmacotherapie: Dit gaat over de behandeling van ziekte met bepaalde farmaca. Welke farmaca
moet ervoor worden geschreven voor een goed resultaat.
- Hoofdwerking: dit lijkt op farmacodynamiek. Dit zijn de effecten waarvoor het middel wordt
toegediend.
- Bijwerking: dit heeft elk geneesmiddel. Dit zijn ongewenste effecten, ook wel de adverse
drug reaction.
- Intoxicatie: dit is opzettelijke overdosering van een geneesmiddel, waardoor er symptomen
op gaan komen.
- Placebo (effect): Een preparaat bevat geen actieve substantie. Zoals een tiktak (alleen
suiker). Mensen geloven hier alleen in.
- Nocebo (effect): dit is een placebo dat ongewenste effecten (dus bijwerkingen) heeft. Bij veel
geneesmiddelen is het te onderscheiden of het een bijwerking is, of dat het tussen de oren
zit. Dat het dus niet daadwerkelijk komt door de daadwerkelijke substantie.
Oefenvraag: Wat is het kenmerkende verschil tussen een placebo tablet en een geneesmiddel tablet:
Een placebo tablet …
Antw: bevat geen farmacologische actieve verbinding.
FARMOKINETIEK
Binnen de farmacokinetiek spelen er vier belangrijke processen een rol. De ADME dit staat voor:
- Absorptie, Distributie, Metabolisme en Eliminatie.
Hier valt ook onder dat een kankermedicijn beter werkt met cola. Dit komt omdat dit een zuurder
milieu is. En dit geneesmiddel is voor longkanker. Door het zuurdere milieu wordt het beter
opgenomen.
Absorptie
Het geneesmiddel opnemen in de systemische circulatie, ook wel de bloedsomloop. Dit is het
transport van toediening naar de algemene circulatie.
- I.V. = intraveneus
- I.M. = intra musculair
- S.C. = subcutaan (onder de huid)
Deze medicatie gaat direct in de systemische circulatie. Hierbij komt veel van het geneesmiddel
direct aan.
Bij orale geneesmiddelen gaat dit anders. Dit gaat via de maag, darmen, lever voordat het in de
systematische circulatie terecht komt. Hiermee kan er heel veel van het geneesmiddel verloren gaan.
Van de 100mg medicatie, komt er maar 50mg in de systemische circulatie terecht.
Snelheidsbepalende factoren: (Tmax, hoe lang duurt het voordat de maximale spiegel van het
geneesmiddel in het bloed is bereikt):
- Dit ligt aan het geneesmiddel zelf, dus de eigenschappen. Sommige geneesmiddelen moeten
acuut werken, maar voor sommige geneesmiddelen is dat helemaal niet nodig.
- Toedieningsweg. Iets wat intraveneus wordt toegediend zal er een veel kleinere Tmax zijn.
3
, Geneesmiddelen periode 5
- Toediengingsvorm. Dit is bijvoorbeeld vloeibaar, (retard = langzaam) tablet of depot
(vloeibaar iets)
Veel drankjes hebben een hoge en korte T-max. Tabletten met een gereguleerde afgifte hebben een
veel vlakkere tijd. Iets intraveneus zal gelijk hoog beginnen en dan langzaam dalen.
Mate van absorptie: dit is de biologische beschikbaarheid (F). Deze F is bij intraveneuze toedieningen
altijd 100%. Orale toedieningen zullen altijd lager zijn. Deze worden altijd uitgedrukt t.o.v. i.v.
toedieningen. Stel er komt 20gr binnen in het bloed van de 100gm dan is F 20%. Dit kan verminderd
worden door:
- Stofeigenschappen
- PH, door PPI kan de zuurgraad van de maag worden verlaagd en kan de opname van
bepaalde geneesmiddelen vertraagd of versneld worden.
- Afbraak in de lever of darmen.
- Grote verschillen tussen mensen en preparaten. Dit kan door verschillen door
toedieningsvorm of leverancier. Het kan per patiënt, maar ook in de patiënt verschillen
In de media is vaak ophef tegen het switchen van geneesmiddelen, of het krijgen van goedkopere
medicijnen.
Therapeutisch raam: elk geneesmiddel heeft een bepaald therapeutisch gebied. Dit is een gebied
tussen twee concentraties (C1 en C2) waarin het geneesmiddel optimaal werkzaam is.
- Sub therapeutisch gebied: dit is het gebied onder de C1 lijn. Het geneesmiddel werkt hier
suboptimaal
- Toxische gebied: dit is het gebied boven de C2 lijn. Hier zullen er veel bijwerkingen optreden
en zal er geen meerwaarde zijn.
Oefenvraag: welke toedieningsweg heeft geen first-pass effect?
Antw: zetpil, deze wordt niet oraal ingenomen. Deze wordt opgenomen in het rectum de bloedvaten
hier, gaan niet eerst naar de lever om naar de algemene circulatie te gaan. De andere plekken
hebben dit wel. Een intraveneuze toediening heeft ook geen first-pass effect.
First-pass effect: dit betekent de eerste leverpassage en vindt plaats wanneer een geneesmiddel na
opname in de darmen via de leverpoortader voor het eerst de lever passeert.
Distributie
Bij absorptie is het geneesmiddel in de systemische circulatie gebracht. Bij distributie gaat het om het
geneesmiddel in het hele lichaam. Het geneesmiddel kan in de circulatie blijven maar het kan zich
ook gaan verspreiden naar spieren, vetweefsel, brein of specifiek orgaan.
Het is dus de verdeling van het geneesmiddel over het hele lichaam. Dit is afhankelijk van de
fysische en chemische eigenschappen.
4