Werkgroepen verdelingsvraagstukken
Inhoudsopgave
Werkgroep 1 | recht op gezondheidszorg – wet & regelgeving stelsel van de zorg..........................................2
Werkgroep 2 | Rechtvaardige verdeling en framing........................................................................................ 6
Werkgroep 3 | Onderzoek voor beleid: werken met VTV..............................................................................10
Werkgroep 4 | Casus onverzekerde illegalen + foliumzuur in voeding...........................................................14
Werkgroep 5 | Integratiemoment 2: casus dure medicijnen, vier disciplines, vier frames..............................18
Werkgroep 6 | beleidsimplementatie........................................................................................................... 20
Werkgroep 7 | Integratiemoment 3: inzet van instrumenten. Casus: vloeibare suikers een dikmaker. Casus
overheidsinterventie.................................................................................................................................... 23
Werkgroep 8 | Egalatia................................................................................................................................ 29
Werkgroep 9 | Invloed EU-recht op het gezondheidszorgstelsel. Mededinging en marktordening
gezondheidszorg.......................................................................................................................................... 34
Werkgroep 10 | impact overheidsbeleid op solidariteit................................................................................37
Werkgroep 11 | overgewicht en obesitas (SMW).......................................................................................... 40
,Werkgroep 1 | recht op gezondheidszorg – wet &
regelgeving stelsel van de zorg
Leerdoel(en) van de bijeenkomst
1. De student kan een arrest van de hoogste bestuursrechter lezen.
2. De student heeft weet van de wijze waarop sociale grondrechten doorwerken in de Nederlandse
rechtsorde.
Uitspraak casus Recht op zorg / Europese code
Centrale Raad van Beroep (8 september 2006)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
in het geding tussen:
appellant en Achmea Zorgverzekeringen N.V. (hierna: Achmea).
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.F. Desloover, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld. Achmea
heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere informatie verstrekt.
Op verzoek van de Raad heeft prof. dr. H.J.C. van Marle, forensisch psychiater, in samenwerking met
J. Jairam, psychiater in opleiding, op 14 maart 2006 gerapporteerd met betrekking tot enkele aan
hem gestelde vragen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 16 juni 2006. Appellant heeft zich laten
vertegenwoordigen door mr. Desloover. Achmea is verschenen bij mr. M.B. Gschwindt.
OVERWEGINGEN
Achmea Zorgverzekeringen N.V. is de rechtsopvolger van de Onderlinge Waarborgmaatschappij
Zilveren Kruis Ziekenfonds U.A. In het onderhavige geding wordt onder Achmea tevens verstaan de
Onderlinge Waarborgmaatschappij Zilveren Kruis Ziekenfonds U.A.
Appellant is op 16 januari 1987, terwijl hij bij Verolme Botlek B.V. te Rotterdam werkzaamheden in
loondienst verrichtte, een bedrijfsongeval overkomen waarbij hij zwaar hoofdletsel heeft opgelopen.
,Appellant heeft hierna een ernstig psychisch ziektebeeld ontwikkeld, in verband waarmee hij sinds 28
november 1990 in het Delta Psychiatrisch Ziekenhuis te Poortugaal verblijft.
Achmea heeft aan appellant in verband met zijn langdurige verblijf in het ziekenhuis een eigen
bijdrage ingevolge de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) opgelegd. Bij brief van 19 maart
2001 heeft appellant aan Achmea verzocht de oplegging van de eigen bijdrage te beëindigen dan wel
deze eigen bijdrage op nihil te stellen. Appellant heeft hiertoe gesteld dat de oplegging van een eigen
bijdrage aan verzekerden die ten gevolge van een arbeidsongeval of een beroepsziekte medische
zorg behoeven, in strijd is met Deel VI van de Europese Code inzake Sociale Zekerheid van 16 april
1964, Trb. 1965, 47 (hierna: de Europese Code).
Achmea heeft het verzoek van appellant bij besluit van 7 augustus 2001 afgewezen. Met betrekking
tot het tijdvak voor 1 juli 2001 is hiertoe verwezen naar artikel 4:6 van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb). Met betrekking tot het tijdvak vanaf 1 juli 2001 heeft Achmea zich op het
standpunt gesteld dat de ingeroepen bepalingen van de Europese Code geen rechtstreekse werking
hebben. Voorts is opgemerkt dat Nederland ter zake van de heffing van eigen bijdragen ingevolge de
AWBZ door het toezichthoudend orgaan nimmer in gebreke is gesteld. Bij beslissing op bezwaar van
19 april 2002 heeft Achmea het besluit van 7 augustus 2001 gehandhaafd.
In eerste aanleg heeft appellant zich verzet tegen de oplegging van eigen bijdragen vanaf 1 juli 2001.
Hij heeft zich behalve op de Europese Code tevens beroepen op Verdrag 102 betreffende
minimumnormen voor de sociale zekerheid, Trb. 1953, 69 (IAO-verdrag nr. 102) en Verdrag 121
betreffende de prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten, Trb. 1965, 16 (IAO-verdrag nr.
121). De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft hiertoe overwogen dat de
relevante bepalingen van IAO-verdrag nr. 102 sinds het van kracht worden van IAO-verdrag nr. 121
voor Nederland niet meer van toepassing zijn. Artikel 11 van IAO-verdrag nr. 121 biedt naar het
oordeel van de rechtbank in het geval van appellant de ruimte voor het vaststellen van een eigen
bijdrage, tenzij appellant hierdoor in behoeftige omstandigheden zou komen te verkeren,
waaromtrent appellant niet tijdig stellingen in het geding heeft gebracht. Ook de artikelen 34 en 37
van de Europese Code staan in de visie van de rechtbank in beginsel niet in de weg aan het
vaststellen van een – redelijke – eigen bijdrage.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de door hem in eerste aanleg ingeroepen
verdragsbepalingen rechtstreekse werking hebben en dat deze bepalingen zich in zijn geval wel
degelijk tegen de oplegging van een eigen bijdrage verzetten. Ten aanzien van Deel VI van de
Europese Code heeft appellant hiertoe verwezen naar het door het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport uitgebrachte rapport Grenze(n)loze Zorg d.d. 4 oktober 2000 en naar een hierin
aangehaalde Resolutie uit 1986 van de Raad van Ministers van de Raad van Europa over de
toepassing van de Europese Code door Zwitserland.
Achmea stelt zich op het standpunt dat het instructiekarakter van de ingeroepen verdragen in de
weg staat aan de mogelijkheid van een rechtens afdwingbare aanspraak op een concrete prestatie in
een individueel geval. In het kader van het Bijdragebesluit zorg is de vraag of de opname of
verpleging het directe gevolg is van een arbeidsongeval, niet relevant. Het rapport Grenze(n)loze
Zorg is niet bedoeld als stellingname op basis van een uitputtende analyse, maar als een bijdrage aan
de gedachtenvorming over de inrichting van het zorg- en verzekeringsstelsel. Achmea acht zich
derhalve gehouden tot onverkorte toepassing van het Bijdragebesluit zorg.
Vraag: hoe luidt volgens u het oordeel van de Raad?
- Europese Code inzake sociale zekerheid sociale rechten: inspanningsverbintenis
, - Eerste generatie: overheid bemoeit zich niet met het individu (klassieke grondrechten)
- Tweede generatie: sociale, economische en culturele rechten (overheid actief mee
bemoeien) werken niet direct door op de burger, niet eenieder verbindend (sociale
grondrechten)
- Derde generatie: leefomgeving en milieu
- Overheid heeft een eigen verantwoording voor de uitwerking van sociale grondrechten
(tweede generatie)
o Ingeperkt door het nationale recht
o Kan individu zich rechtstreeks beroepen op bepaling?
De kosten worden vergoed als iemand in gelijk wordt gesteld, want dan zijn er onnodige kosten
gemaakt. In de eerste aanleg wordt de appalant in het ongelijk gesteld. De burger kan zich
rechtstreeks beroepen op de klassieke grondrechten. De staat kan zich beroepen op de sociale
grondrechten.
Er wordt ook een wet genoemd waarin staat dat er wel degelijk een eigen bijdrage mag worden
gevorderd, dit staat in de IAO. Je mag een eigen bijdrage vragen, tenzij iemand hierdoor in
behoeftige omstandigheden raakt. De Raad heeft niet kunnen afleiden dat dit het geval is bij de
appellant. Als iemand dit zichtbaar maakt of noemt kan er rekening gehouden worden met
behoeftige omstandigheden, je moet dit dus zelf inbrengen. Je verkeerd in behoeftige
omstandigheden als je minder te besteden hebt dan de gemiddelde burger.
In deze casus is er wel een rechtstreekse werking voor de appellant, eenieder verbindend.
Aangehaalde bepalingen rechtstreekse werking, hoe wordt dat gedaan? Hoe heeft de rechter kunnen
vaststellen dat Achmea tekort is geschoten?
- Artikelen 34 en 37 Europese Code: ze mogen geen eigen bijdrage vragen omdat het een
recht is
- Er kan niet objectief worden vastgesteld of aan de zorgplicht is voldaan, is een
inspanningsverplichting die de rechter niet kan afdwingen
- De eigen bijdrage kan getoetst worden bij de rechter, is objectief vast te stellen (klassiek
recht)
Naar het oordeel van de Raad verzetten de art. 32, 34 en 38 van de Europese Code, gelezen in hun
onderlinge samenhang, zich tegen de oplegging van een eigen bijdrage aan verzekerden die ten
gevolge van een arbeidsongeval medische zorg behoeven.
Op 22 februari 2007 heeft de regering deel VI (Uitkeringen en verstrekkingen bij arbeidsongevallen
en beroepsziekten) van de Europese Code inzake sociale zekerheid opgezegd. De aanleiding is
een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 september 2006, waarin de CRvB heeft
bepaald dat het opleggen van een eigenbijdrage in AWBZ voor ziekenhuiszorg in strijd is met deel VI
van de Europese Code wanneer die zorg het gevolg is van een arbeidsongeval of beroepsziekte.
Gezien het uiterste tijdstip (16 maart 2007) waarop opzegging op grond van de Code mogelijk was
heeft opzegging plaatsgevonden zonder voorafgaande goedkeuring van de Staten-Generaal.
Veronderstelling klopt dat als het niet wordt vermeld dat het niet de bedoeling is. Ze gaan het
vergelijken met rapport grenzeloze zorg, het rapport zegt dat als het gaat om arbeids-gerelateerde
gevallen, de eigen bijdragen niet opgelegd mogen worden