Blokweek 2
A open vragen
1. A: strafrecht en bestuursrecht (uitvoeren van wetten)
B: publiekrecht – algemeen belang, overheid kan ook burgers dwingen om iets te
doen. De verhouding is ongelijkwaardig. Privaatrecht – eigen belang.
Publiekrecht is de verhouding tussen burger en de staat, wanneer de overheid als
overheid optreedt. Privaatrecht is tussen burgers onderling en waar de overheid
als particulier optreedt.
2. A: Nee, geen gemeenschap van mensen die zich verbonden voelen met elkaar en
het wordt ook niet erkend als staat.
B: Nee, er is geen hoogste gezag en geen erkenning door de internationale
gemeenschap.
3. A: Uitsluitend de overheid heeft het geweldsmonopolie, maar ter zelfverdediging
mogen burgers ook geweld gebruiken (noodweer).
B: Ze moeten geen misbruik maken van hun bevoegdheid en geweld blijft een
gevoelig onderwerp. Het kan al snel leiden tot slechte imago als het op de media
komt. Bij te vaak of te veel geweld, zal het vertrouwen van de burgers in de
overheid afnemen, als gevolg dat het hoogste gezag van de overheid wankelt en
uiteindelijk tenietgaan.
4. Het is noodzakelijk, want anders kun je bijvoorbeeld geen verdragen sluiten met
andere staten of handelen. Voor het internationale toneel is het belangrijk.
5. A: Het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, (organieke) wetten en
besluiten, verdragen en Europese maatregelen, gewoonterecht (dit passen we al
heel lang toe en we vinden dat het moet) en jurisprudentie.
B: Vertrouwensregel (Als de meerderheid van de Tweede Kamer het vertrouwen
verliest, moet de minister/staatssecretaris aftreden, of: de verhouding tussen de
Koning en de minister-president: alles moest geheim blijven)
6. A: Formele wetgever houdt in: regering en Staten-Generaal. Relevantste
grondwet: Art. 81 Gw (De regering en de Staten-Generaal gezamenlijk)
B: De grondrechten staan in de Grondwet. De Grondwet is de basis van Nederland
en het is minder snel te wijzigen dan andere wetten.
C: Organieke wet: wet in formele zin die in opdr van de Grondwet tot stand is
gekomen.
1: Provinciewet en Gemeentewet (in opdr van art. 132 lid 1 Gw)
2: Wet op de Raad van State (in opdr van art. 75 Gw)
3: Wet op de rechterlijke organisatie (in opdr van art. 116 lid 2 Gw)
4 en 5: Rijkswet op het Nederlanderschap en Vreemdelingenwet (in opdr van art.
2 Gw)
B meerkeuzevragen
1. B
2. A
3. C
4. B
5. B
6. B
7. C
Bondstaat en federale staat zijn ongeveer hetzelfde. Vb: Duitsland, VS
8. A
, Blokweek 3
A open vragen
1. A: Montesquieu
Uitvoerende: regering
Rechterlijke: rechters
Wetgevende macht: Staten-Generaal en regering (=formele wetgever)
B: Voorkomen machtsconcentratie en daarna machtsmisbruik voor een zo groot
mogelijke vrijheid voor de burger.
2. Regering is betrokken bij de wetgevende en uitvoerende macht, dus niet volledig
toegepast. De Trias politica is wel de basis van de Nederlandse staatsrichting.
3. Machtenscheiding: Trias politica. Machtsspreiding: macht is niet alleen bij
centrale overheid, maar verspreid over verschillende lokale overheden (dus
gemeente en provincies)
4. Overheid treedt actief op voor haar burgers. Links: GroenLinks, SP, PvdA, maar
ook PVV, DENK, CU en PvdD
Terughoudende overheid (passief) die alleen zorgt voor veiligheid, orde en rust
in de samenleving. Rechts: VVD, maar ook CDA, D66, SGP en FvD
5. Legaliteitsbeginsel, scheiding van macht, onafhankelijke rechtspraak en
eerbiediging (nakomen) van grondrechten.
6. Staatsrechtelijke zin: elke publiekrechtelijke overheidsoptreden moet een basis
hebben in de wetten die door de volksvertegenwoordiging tot stand zijn
gekomen
Strafrechtelijke zin: de OM mag een burger alleen vervolgen en straffen als de
formele wetgever dit in de wet heeft vastgelegd (art. 16 Gw en art 1 Sr.)
7. Omdat de Grondwet de opdracht geeft om nadere regelingen in de Kieswet vast
te stellen (art. 59 Gw ‘wordt bij de wet geregeld’).
8. A: 10563456/150=70423
B: 2238351/70423=31 (naar beneden afronden)
9. Omdat de koning die besluit ook moet ondertekenen en de regering wordt
gevormd door de koning en ministers
10. A: Voor het waarborgen van onafhankelijkheid
B: de Hoge Raad (art. 117 lid 3, h6A Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren,
disciplinaire maatregelen, schorsing, ontslag) en hogere rechters, partijen, media
en het publiek controleren ook de rechters.
11. Raad van State: adviezen geven aan de regering en het Parlement over bestuur en
wetgeving (art. 73 Gw) en het rechtspreken bij bestuursrechtelijke geschillen (art
112 lid 2 Gw)
Nationale ombudsman: onderzoeken doen naar gedragingen van
bestuursorganen (art. 78a Gw)
12. Gemeente – gemeentelijke verordeningen
Provincie – provinciale verordeningen
Algemeen bestuur (waterschap) - waterschapsverordeningen
B meerkeuze
1. C (art. 42 lid 1 Gw)
2. B (art. 46 Gw)