Boek pedagogisch werk 1
Thema 1: Observatiemethoden.
1.1 Reguliere observatie
Reguliere observatie – observeren om gegevens te verzamelen over ontwikkeling van kind, zonder aanleiding.
Kind volgsysteem – informatiesysteem waarin je gegevens vastlegt over ontwikkeling, mogelijkheden & behoeften
van kinderen.
Informatie uit reguliere observaties heeft als doel:
Zoveel mogelijk informatie verzamelen over de kinderen en groep
Kunnen inspelen op individuele behoeftes van een kind
Inzicht krijgen in de beste benadering van een kind of groep
Informatie verzamelen om ouders te informeren over de ontwikkeling van hun kind.
Teams inzicht geven in het welbevinden van hun groep en kinderen.
Longitudinale observatie – kind volgen gedurende een lange periode
Cross-sectional observatie – meerdere kinderen tegelijk observeren op hetzelfde onderdeel.
1.2 Observeren van bepaalde ontwikkelingsgebieden.
Zelfredzaamheid = het vermogen om zelfstandig dagelijkse handelingen uit te voeren.
Weerbaarheid = het vermogen van een kind om voor zichzelf op te komen en hoe het zich handhaaft in een groep.
Grove motoriek = de ontwikkeling van de grote bewegingen zoals lopen, kruipen en rollen.
Fijne motoriek = de kleinere bewegingen, zoals knippen met een schaar of veter strikken.
1.3 Observatiemethoden
Veel gebruikte methoden:
Focus op kinderen = observatiemethode die informatie geeft over ontwikkeling en welbevinden van
kinderen. Bedoeld voor kinderen van nul tot twaalf jaar. Methode is bedoeld voor kindercentra &
naschoolse opvang. 1 keer per jaar gedurende enkele weken word de observatie uitgevoerd.
Werken aan welbevinden – levert informatie op over welbevinden van kinderen in groep. Voor kinderen
van 0-12 jaar. Methode = voor kinderopvang, peuterspeelzaal, wordt ook gebruikt in basisonderwijs.
Ontwikkelingsvolgmodel (ovm) = longitudinaal observatiesysteem voor volgen van gedrag en ontwikkeling
van kinderen 0 tot 13 jaar. Word gebruik in kinderopvang en (speciaal) onderwijs & kent 3 versies: 0-4 jaar,
4-7 jaar en 7-13 jaar. Het doel is vroeg signalering.
Ontluikingsvolgsysteem baby’s & peuters – word gebruikt om functioneren en ontwikkeling van jonge
kinderen zo goed mogelijk te volgen.
ABC-schema – wordt gebruikt bij ongewenst gedrag. Activating event of antecedent (de gebeurtenis
/aanleiding) Behaviour (gedrag) en Consequence (gevolg). Via dit ABC schema word het in kaart gebracht.
Observeren met KIJK! – Ontwikkeling van kinderen van 0 - 12 jaar in kaart brengen en ontwikkelingsgericht
activiteitenaanbod ontwerpen. Kinderen worden voor langere tijd tijdens activiteiten geobserveerd. De
gegevens verzamel je per ontwikkelingsgebied en leerlijn en worden 2 x per jaar verwerkt.
Welbevinden = de mate waarin je je op lichamelijk , geestelijk en sociaal gebied goed voelt.
Vroeg signalering = Op tijd signaleren en onderkennen van problemen om in een vroeg stadium te kunnen ingrijpen
Betrokkenheid = in hoeverre een kind verbonden is met andere kinderen en de pedagogisch werkers of leerkracht.
Ontwikkelingsvoorsprong = voorsprong van een half jaar op wat er verwacht mag worden.
Ontwikkelingsachterstand = achterstand van een half jaar op wat er verwacht mag worden.
Thema 2: Fundamenten van ontwikkeling
2.1 zeven fundamenten
Fundamenten van ontwikkeling = verschillende aspecten die de basis leggen voor een goede ontwikkeling van een
kind.
De 7 fundamenten van ontwikkeling zijn:
, Emotionele en fysieke veiligheid
Fysieke veiligheid: Omgeving moet zorgen voor fysieke veiligheid, betekent dat ruimte waarin het kind zich
bevind veilig is. Bij fysieke veiligheid gaat het om grotere gevaren zoals het vallen van de trap.
Emotionele veiligheid = Kind moet gevoel hebben dat er altijd iemand is die hem beschermt & troost als er
wat naars gebeurt. Bereik je door een goede band op te bouwen met het kind en te zorgen voor structuur.
Uitnodigende en uitdagende omgeving
Uitnodigende omgeving = omgeving die belangstelling van het kind wekt. Zoals muren in vrolijke kleuren.
Uitdagende omgeving = omgeving die kinderen motiveert en zorgt dat het kind iets wil gaan doen.
Mogelijkheden tot onderzoeken en experimenteren - Kinderen willen de wereld ontdekken, moet
voldoende materiaal zijn om uit te proberen.
Interactie – belangrijk om contact te hebben met anderen, is van groot belang dat je veel praat en uitlegt.
Samenspelen – door samen spelen leren kinderen vaardigheden als samenwerken, onderhandelen & delen.
Zelfvertrouwen en eigenwaarde – stimuleren van zelfvertrouwen en de eigenwaarde van het kind.
2.2 Jongens versus meisjes
Algemene ontwikkeling- ontwikkeling van jongens verloopt op sommige gebieden langzamer dan van meisjes, zo is
afweersysteem jongens zwakker, zijn eerste jaren vaker ziek dan meisjes. Jongens beginnen vaak later te praten,
stotteren vaker. Meisjes groeien geleidelijk, jongens vooral groeispurt. Later in pubertijd en zijn later uitgegroeid.
2.3 zelfbeeld
Zelfbeeld bestaat uit een aantal onderdelen
- Zelfbesef – vanaf 2 jaar krijgt een kind zelfbesef, leert dan een eigen ik.
- Zelfkennis = kennis die je over jezelf hebt. Zelfkennis zie je terug in omschrijving die kinderen zichzelf geven.
- Zelfwaardering – de beschrijving die iemand van zichzelf geeft.
- Zelfvertrouwen – Wanneer je voldoende vertrouwen in je eigen kunnen hebt.
2.4 de omgeving
Omgeving heeft grote invloed op ontwikkeling van het zelfbeeld. Krijg je vaak positieve reacties dan ontwikkel je een
beter zelfbeeld dan wanneer je in een omgeving opgroeit waarbij je telkens kritiek krijgt.
Sociale vergelijking = een kind gaat zichzelf vergelijken met leeftijdsgenootjes.
2.5 verdieping: schoolprestaties van jongens en meisjes.
Jongens doen het slechter dan meisjes op school en blijven vaker zitten. Hier is een onderzoek naar gedaan.
Rolmodellen- jongens groeien op tussen vrouwen, zoals hun moeder en (meestal) juffen. Ze hebben een mannelijk
rolmodel nodig, dit om te leren streng voor zichzelf te zijn.
Bewegingen – jongens hebben behoefte aan beweging, door testosteron in hun lichaam zijn ze energieker.
Ontwikkeling- jongens ontwikkelen zich langzamer dan meisjes. Hun hersenen zijn pas later volgroeid.
Wat jongens nodig hebben om beter te presteren = structuur, persoonlijke aandacht en leren leren.
Thema 3: ontwikkeling van 0 tot 23
3.1 ontwikkeling baby
Ontwikkeling noem je ook wel rijping
Rijping = het natuurlijke ontwikkelingsproces waarin een baby uitgroeit tot een volwassene.
Babyfase start bij de geboorte en eindigt bij 18 maanden.
Motorische en lichamelijke ontwikkeling
Lichamelijke ontwikkelingen gaat het om veranderingen van het lijf zoals groei van botten en spieren.
Bij motorische ontwikkelingen wordt het opgedeeld in grove en fijne motorische bewegingen.
Lichamelijke veranderingen – zoals de eerste tandjes van baby komt tussen de 3 en 5 maanden, en rond de 6
maanden raakt de ijzervoorraad op en wordt het tijd om bij te voeden.
Reflexen
Reflex = een onbewuste reactie op een prikkel. Om te overleven reageert een baby reflexmatig op prikkels van
buitenaf, reflexen verdwijnen na enkele maanden en worden vervangen door bewuste bewegingen.
Zuigreflex = zuigende bewegingen van de mond als de lippen worden aangeraakt.
Zoekreflex = wek je op door over de vang van de baby te strijken, de baby gaat automatisch zoeken naar voedsel
door de mond in de richting van de prikkel te draaien.
Mororeflex = snelle spreid- en sluitbeweging van armen, benen, vingers & mond van baby als hoofd & romp
plotseling zakken.
, Loopreflex = wanneer voetzolen van jonge baby’s op een vlakke ondergrond zet wordt het loopreflex opgewekt, de
baby buigt onbewust zijn ene been en strekt het andere been.
Grijpreflex = het samenknijpen van de babyhand of voet, na het aanraken van handpalm of voetzool.
Motorische ontwikkelingen van de baby
Tilt ik buikligging paar seconden hoofd op 1 maand
Tilt het hoofd langer op en draait (buikligging) 3 maanden
Houdt het hoofd in balans 4 maanden
Tilt in buikligging de romp op en steunt op handen 4 maanden
Rolt van buik naar rug 5 maanden
Zit met lichte steun in rug 6 maanden
Kruipt 7-8 maanden
Zit zelfstandig 8 maanden
Trekt zich op 9 maanden
Staat met steun 10 maanden
Loopt met steun 11 maanden
Loopt los 12-15 maanden
Pakt speeltjes met hele hand (vuistgreep) vanaf 3 maanden
Cognitieve ontwikkeling: beschrijft ontwikkeling van brein & manier waarop je leert, denkt & begrijpt. De baby leert
vooral via zintuigen. 5 bekendste zintuigen: oren(gehoor), mond(smaak), ogen(zicht), neus(reuk), en huid(tastzin)
Hoe baby’s leren: leert denken door zien, horen, proeven, ruiken & aanraken. Baby’s reageren op zintuiglijke
prikkels. Onthoudt datgene wat hij geleerd heeft, door dingen te proberen komen er duizenden nieuwe
verbindingen in zijn hersenen.
Objectpermanentie = kind tussen 8-12 maanden heeft vermogen een beeld in geheugen vast te houden zonder het
te zien.
Sociaal-emotionele ontwikkeling = beschrijft gevoelsleven en omgang met anderen. Baby uit gevoelens vooral door
te huilen als het zich niet prettig voelt.
De emotionele ontwikkeling kom tot ontplooiing wanneer een baby na 6 weken gaat lachen. Ronde zevende maand
begint eenkennigheidsfase, na deze periode gaan baby’s meer contact leggen met kinderen en andere volwassenen.
Ik-besef en persoonlijkheid – baby heeft nog geen Ik-besef.
Ik-besef = dat kind zichzelf ervaart als zelfstandig persoon met eigen wil, die eigen keuzes maakt & onafhankelijk is
van wat een ander wil of vraagt. Baby heeft dit besef niet, blijkt doordat ze zichzelf niet in de spiegel herkennen.
Hechting = diepe, blijvende band die kind met zijn opvoeders ontwikkelt. Basis van goede hechting wordt ontwikkeld
& gestimuleerd tijdens babyfase. Veilig gehechte baby, die vertrouwen heeft in volwassenen om hem heen, durft
makkelijker op onderzoek te gaan, dit heet exploratiedrang. Dat zorgt ervoor dat baby sneller en meer leert.
Zintuigelijke ontwikkeling = na geboorte werken zintuigen van baby niet optimaal. Tot 4 weken na geboorte ziet
baby alleen scherp op afstand van 30 cm. Vanaf 3e maand wordt objecfixatie mogelijk = betekent dat baby zijn ogen
richt op voorwerp/gezicht. Vanaf dan grijpt baby gericht & werken de ogen met zijn handen oog-hand-coordinatie.
Ontwikkeling van gehoor, reuk en tastzin – geluid herkennen baby’s door ervaring. Ze herkennen hun moeder aan
geur, gebruikt hij zijn reukzintuig om borst te vinden. Tastzintuig voor baby belangrijk, huid gevoelig voor aanraking.
3.2 ontwikkeling peuter
Peuterperiode begint bij 18 maanden, eindigt als kind 4 wordt. Dan is het beweeglijk, zindelijk, en spreekt (aan het
eind) grammaticale correcte volzinnen. Peuters spelen veel, zijn nieuwsgierig, en koppig (het liefst alles zelf doen).
Motorische ontwikkeling – oefent grovere bewegingen, dol op rennen, springen en klimmen. Oefenen ook fijne
motorische ontwikkelingen zoals, tekenen, schilderen, puzzelen. De nadruk ligt vooral op de grove motoriek.
Peuters gebruiken vaak beide handen, na 3 jaar duidelijk of ze links of rechtshandig zijn.
Vuistgreep = eerst pakken peuters een potlood nog vast met de hele hand.
Penseelgreep = de hand is een geheel, vingers bewegen niet en potlood wordt van bovenaf vastgepakt (tussen 3e en
4e jaar ontwikkelt zich dat)
Mijlpalen motorische ontwikkeling peuters
Loopt achteruit +/- 18 maanden
Bouwt een toren van 3 blokken =/- 18 maanden
Loopt de trap op 14-24 maanden