Ontwikkelings psychologie
Robert S. Feldman – 8e editie
, H1. Een inleiding in de ontwikkeling van het kind
1.1 Een oriëntatie op de ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychologie: de wetenschappelijke benadering die de veranderingen, groei en
stabiliteit bij opgroeiende mensen bestudeert, de focus ligt op de jonge jaren. Specialisaties zijn:
- Fysieke ontwikkeling: kijkt naar de hersenen, de zintuigen etc.
- Cognitieve ontwikkeling: ontwikkeling van intellectuele vermogens zoals denken.
- Sociaal emotionele ontwikkeling: kijkt o.a. naar sociale relaties en het omgaan met emoties.
- Persoonlijkheidsontwikkeling: focust zich op gedragingen en karakter.
Invloeden op de ontwikkeling
Mensen horen tot een cohort; een groep mensen die ongeveer rond dezelfde tijd en op dezelfde plek
geboren zijn. Verschillende gebeurtenissen hebben invloed op alle mensen uit de cohort.
- ★ Normatieve gebeurtenissen:
Gebeurtenissen die de meeste mensen uit dezelfde cohort meemaken. Voorbeelden zijn:
o Historische gebeurtenissen: zoals oorlog, een pandemie of rampen.
o Leeftijdsgebonden invloeden: biologische invloeden die iedereen van een bepaalde
leeftijdsgroep meemaakt. Bijv. het bereiken van de pubertijd, ongesteld worden.
o Sociaal culturele invloeden; bijv. je afkomst, sociale klasse, cultuur etc.
- Niet normatieve gebeurtenissen:
Speciale gebeurtenissen die een bepaald persoon meemaakt, de meeste mensen maken
deze gebeurtenissen niet mee. Bijv. het overlijden van een ouder.
Vroege denkbeelden over kinderen
1600 Volgens Phillipe Ariès werden kinderen voor 1600 gezien als miniatuur volwassenen.
1700 Kinderen werden voor het eerst echt bestudeerd door zogenaamde
babybiografieën; fysieke en taalkundige mijlpalen van kinderen werden vastgelegd.
1859 Charles Darwin publiceerde zijn evolutie theorie. Hij schreef ook een babybiografie
voor zijn zoon, op een meer wetenschappelijke manier dan anderen voorheen
deden.
Eind 18e & Voor de industrialisatie werden kinderen als goedkope arbeidskrachten gezien, maar
begin 19e nu kwamen er wetten om hen te beschermen en werd onderwijs toegankelijker.
eeuw Mensen realiseerden dat datgeen wat kinderen meemaken invloed heeft op hun
volwassen leven.
1e helft Er kwamen grootschalige en wetenschappelijke onderzoeken naar kinderen en hun
20ste eeuw ontwikkeling.
,Continue of discontinue verandering?
- Continue verandering: Bijv. het groeien van kinderen. Datgene wat er veranderd, veranderd
alleen in hoeveelheid, niet van aard.
- Discontinue verandering: Bijv. het zindelijk worden. Datgene wat veranderd, veranderd van
aard. Ontwikkeling van kinderen loopt met sprongetjes.
Kritieke en gevoelige perioden
We hebben het over een kritieke periode wanneer de effecten van een bepaalde stimuli
onomkeerbaar zijn (kan zowel positief als negatief zijn). De Lange zei bijvoorbeeld dat een liefdevolle
volwassenen voor een jong kind essentieel is om zich veilig te laten voelen, als dit gemist wordt kan
dit niet op latere leeftijd gecompenseerd worden.
Echter, tegenwoordig geloven we meer in de plasticiteit (= flexibiliteit) van kinderen. Uit
verschillende onderzoeken blijkt dat we sommige achterstanden wel degelijk kunnen inhalen.
Daarom spreken we tegenwoordig liever van gevoelige perioden. Hierbij zien we wel dat we extra
gevoelig voor de effecten van een stimuli zijn, maar deze effecten hoeven niet permanent te zijn.
Nature en nurture
Nature nurture debat: is ons gedrag aangeboren of aangeleerd? Met nature bedoelen we datgeen
wat aangeboren is, een voorbeeld hiervan is een proces dat we maturatie noemen; het ontvouwen
van voorbestemde genetische informatie.
Nurture gaat over de omgevingsinvloeden, voorbeelden hiervan zijn:
- Biologisch – bijv. alcohol gebruik tijdens de zwangerschap.
- Sociaal – bijv. de manier van opvoeden.
- Maatschappelijk – bijv. in welke economische klasse een kind opgroeit.
De ontwikkelingspsychologie geloofd er in dat gedrag niet puur nature of nurture is, maar een
combinatie van beide. De vraag is meer; wat heeft meer invloed op wat?
, H2. Theoretische perspectieven en onderzoek
2.1 Perspectieven bij het kijken naar kinderen
Een theorie is een verklaring voor een bepaald verschijnsel. We bekijken hier 5 theoretische
perspectieven (★) op de ontwikkeling van het kind:
1. Psychodynamisch perspectief:
Gedrag komt voort uit onbewuste innerlijke krachten. De grondlegger hiervan was Sigmund
Freud met zijn psychoanalytische theorie: “Onbewuste krachten bepalen iemands
persoonlijkheid en gedrag”. Volgens Freud kent onze persoonlijkheid 3 aspecten:
1) Id – Irrationeel. Zoekt naar genot. Primitieve driften zoals honger, seks en agressie.
2) Ego – Rationeel en redelijk. Realiteitsprincipe.
3) Superego – Vergelijkbaar met geweten, maakt onderscheid tussen goed en kwaad.
Freud ontwikkelde een theorie over welke fases een kind tijdens zijn ontwikkeling
doormaakt, hij noemde dit de psychoseksuele ontwikkeling. Tijdens elke fase ligt de focus
op de bevrediging van een deel van het lichaam. Als er te veel of te weinig bevrediging is kan
dit tot fixatie leiden. Fixatie tijdens de orale fase kan leiden tot het voortdurend bezig zijn
met orale activiteiten, zoals roken.
Tegenover de psychoseksuele ontwikkeling fasen van Freud staat de psychosociale
ontwikkeling theorie van Erik Erikson, hij legt de nadruk op sociale interactie.
2. Behavioristisch perspectief:
We kunnen ontwikkeling begrijpen door waarneembaar gedrag te bestuderen. Legt de
nadruk op nurture. Grondlegger was John Watson.
Gedrag wordt veroorzaakt door stimulus – respons leren:
1) Klassieke conditionering ★ – Pavlov, een manier van leren waarbij een organisme
onbewust reageert op een voorheen neutrale stimulus.
2) Operante conditionering – B.F. Skinner, bewust gedrag wordt aangeleerd door
gedragsmodificatie; gewenst gedrag wordt beloond, ongewenst gedrag wordt bestraft.
3) Sociaal cognitieve leertheorie – Albert Bandura, we leren door gedrag van anderen te
observeren en imiteren. De kans dat iemand het gedrag nadoet is het grootst wanneer het
model wordt beloond voor het gedrag, dit noemen we modeling. Het leerproces ★:
1. Aandacht, voor het gedrag.
2. Retentie, je kan het gedrag je later nog herinneren.
3. Reproductie, je kan het gedrag nadoen.
4. Motivatie, je wilt het gedrag na doen.