Samenvatting Sociale psychologie
Hoofdstuk 1: Het veld van sociale psychologie
Sociale psychologie: Wat is het wel en wat niet?
Sociale psychologie: het begrijpen van het hoe en waarom individuen gedragen, denken en voelen als
ze doen in sociale situaties. Sociale psychologie onderzoekt de nature en de oorzaken van individueel
gedrag, gevoelens en gedachten in sociale situaties. Deze worden beïnvloedt door de sociale
omgeving, door andere mensen of onze gedachten over hun.
Wetenschap verwijst naar twee dingen: 1. Een set van waarden en 2. Methoden die kunnen worden
gebruikt om bepaalde onderwerpen te bestuderen. Vier waardes waaraan voldaan moet worden: 1.
Accuraat: een manier om op een precieze, voorzichtige manier informatie van de wereld om ons
heen te verzamelen. Er is replicatie van onderzoek nodig met hetzelfde resultaat voordat men iets
accuraat en betrouwbaar test. 2. Objectief: geen fouten indien mogelijk 3. Scepticisme: Alleen
accuraat bevinden als het opnieuw en opnieuw dezelfde resultaten laat zien. 4. Open mindedness: je
moet je view bij kunnen stellen, als er nieuwe bevindingen bijkomen.
We zijn in het dagelijkse leven allemaal kleine sociaal psychologen, maar omdat iedereen uniek is, is
dit niet wetenschappelijk of genoeg om de wereld om ons heen te begrijpen. Vaak zijn de gedachtes
die wij hebben ook paradoxaal. Sociale psychologie als wetenschap geeft antwoord op de vragen:
voor wie, wanneer en waarom vinden dingen plaats, daarnaast vullen ze dit aan met bewijs.
Daarnaast maken bij common psychologen ook veel fouten in ons denken en attributies, bijv. de
planning fallacy: je schat de tijd voor een project in het verleden korter in, dan dat het echt was.
Sociaal psychologen kijken naar hoe groepen invloed hebben op individueel gedrag, hoe culturen
geïnternaliseerd worden en individuen beïnvloeden en hoe emoties/stemmingen worden beïnvloed
bij keuzes die we maken. Het gaat dus om de sociale situatie die het individuele gedrag beïnvloedt.
Sociale context/ervaring -> zelfidentiteit -> sociaal gedrag
Vier belangrijke variabelen die een rol spelen in het beïnvloeden van individueel gedrag:
1. De acties en kenmerken van anderen: we reageren op anderen om ons heen
2. Cognitieve processen: attribueren van acties aan de persoon en/of de omgeving. We maken
dus veel gebruik van sociale cognitie: het denken over (acties van) anderen.
3. Omgevingsvariabele (fysieke wereld): aspecten van de fysieke omgeving hebben invloed op
ons gedrag, gevoelens en gedachtes.
4. Biologische factoren: epigenetische processen: de wisselwerking tussen biologische factoren
en de sociale omgeving. De evolutie psychologie kijkt hier ook vaak naar, omdat het dan over
de functie gaat van gedrag. Variatie -> erfelijkheid -> selectie. Het gaat niet per se om de
genen erachter, maar om de manier waarop de sociale omgeving hier mee in samenwerking
is. Door onze genen hebben we neigingen om ons op een bepaalde manier te gedragen.
Door de tijd heen en over culturen heen zijn er verschillen binnen de sociale wereld. Door de
veranderingen is het lastig om vast te stellen wat basis principes van sociale psychologie zijn.
Aantrekkelijkheid en overtuiging zijn wel nog steeds van invloed.
,Sociale psychologie: vooruitgang aan de grenzen
Thema’s binnen de sociale psychologie:
1. Cognitie en gedrag: zijn niet los van elkaar gekoppeld, maar gedrag en gedachtes werken
samen met elkaar op een complexe manier.
2. De rol van emotie in de sociale kant van het leven: emoties in sociaal gedrag
3. Sociale relaties zijn belangrijk voor het welzijn: een onderzoek hierin is dat de blindheid van
liefde helemaal niet zo verkeerd is, zolang het maar realistisch blijft. Onderdeel van groepen
zijn zorgt voor een betere welzijn.
4. Sociale neurowetenschap: er is een complexe relatie tussen gevoelens/emoties en neurale
events. Voorbeelden binnen de sociale neurowetenschap:
a. Woorden die inconsistent zijn met onze waardes, pikken we sneller op.
b. Spiegelneuronen (Frontale Operculum) zorgen voor meer empathie en andersom.
5. De rol van impliciete processen: we maken onbewuste impliciete keuzes en attributies
6. Sociale diversiteit: multicultureel perspectief binnen de sociale psychologie, omdat cultuur
ook een sociale invloed heeft.
Onderzoeksmethodes bij sociale psychologie
1. Systematische observatie: naturalistisch vs. laboratorium, surveymethode, bij survey moet je
wel opletten welke woordkeuze je gebruikt en of de sample representatief is.
2. Correlatie: associatie tussen twee variabelen. Als je eenmaal correlaties gevonden hebt, kun
je andere variabelen voorspellen. Statistische toets is nodig om correlatie te berekenen. Bij
correlatie is er geen sprake van causatie en kan er een evt. derde variabele meespelen.
3. Experimentele methode: hiermee kun je het waarom uitleggen. De onafhankelijke variabele
is de variabele die gemanipuleerd wordt en de afhankelijke variabele is de respons daarop.
Wel belangrijk dat men random wordt ingedeeld en dat alle condities onder controle zijn, dat
houdt in dat er geen confounding (derde) variabele mag meespelen in de uitkomst. Externe
validiteit speelt hierin mee, wat inhoudt: kunnen de resultaten worden gegeneraliseerd?
4. De rol van bemiddelende variabele: variabele die meespeelt tussen de onafhankelijke
variabele en de uitkomst.
5. Meta-analyse: verzameling van andere onderzoeken.
De rol van theorie is sociale psychologie
Sociaal psychologen willen ook het waarom van een gedrag weten. Theorie -> voorspelling ->
hypothese -> toetsen statistisch -> verworpen of niet verworpen -> theorie aanpassen of uitbreiden.
De theorie wordt nooit geaccepteerd, maar niet-verworpen, waarbij betrouwbaarheid toeneemt. Je
mag je theorie ook nooit bewijzen, maar je doet onderzoek om meer informatie op te doen.
Kennis verzamelen en de rechten van individuen: een balans
Deceptie is het enige waarin sociaal psychologen afwijken van andere wetenschappers in hun
onderzoek. Deceptie is het bewust achterhouden van informatie, want sociaal psychologen vinden
dat dit de uitkomst van het onderzoek kan beïnvloeden. Maar dit kan wel soms tegenstrijdig zijn met
de ethische verplichtingen. Vormen van deceptie: passief, misleidende informatie . Deceptie kan ook
zorgen voor een negatieve houding t.o.v. wetenschap, dus is daarom niet altijd handig. Om toch aan
deceptie te kunnen doen, moet de participant zich te allen tijde terug kunnen trekken en moet er
aan informed consent (zo veel als mogelijk is vertellen) of aan debriefing gedaan worden. Deceptie
mag dus alleen als het niet anders kan gebruikt worden en de rechten van de mens in stand houden.
, Hoofdstuk 2: Sociale cognitie: Hoe we denken over de sociale wereld
Heuristieken: simpele regels in sociale cognitie
We kunnen niet multitasken, omdat we op een gegeven moment in een situatie van information
overload komen, waarin er meer van ons cognitieve systeem gevraagd wordt, dan we aankunnen.
Daarom is veel van wat we doen automatisch.
Heuristieken: snelle vuistregels die je gebruikt om complexe beslissingen snel en efficiënt te nemen.
1. Representatieve: hoe meer iemand lijkt te matchen met een gegeven groep, hoe logischer
het lijkt dat iemand ook daadwerkelijk bij die groep hoort. Je let dan op het prototype:
attributen die horen bij die groep. Vaak kloppen deze wel, maar vaak ook niet door dat je de
base rates negeert: je houdt geen rekening met de kans, dat één groep meer voorkomt in de
populatie en er dus een grotere kans is, dat de persoon bij die groep hoort. Je gebruikt dus
de meest voor de hand liggende informatie, zonder dat je denkt wat logischere kansen zijn.
2. Availability: hoe makkelijker bepaalde informatie kan opgehaald worden/hoe vaker iets
voorkomt, hoe logischer het lijkt dat dat meer voorkomt. De meest voor de hand liggende
informatie wordt dan gebruikt om een oordeel op te vestigen. Het is ook heel logisch dat dit
gebeurt, want dingen waar je meer over weet kun je ook beter beoordelen, dan dingen die je
niet makkelijk op kunt halen. We nemen door deze bias ook meer risico’s.
3. Ankering en aanpassing: we baseren onze uiteindelijke prijs, op de basisprijs. Dus als de
beginprijs hoger is vastgesteld, betaal je meer dan als de beginprijs lager is vastgesteld.
Portion size effect: de neiging om meer te eten wanneer je een grotere portie krijgt.
Voorkeur voor status quo
Gaat erover dat wij het oude (status quo) verkiezen boven het nieuwe, omdat we er automatisch
vanuit gaan dat het oude al langer bestaat en dus beter is, zoals bijv. oude chocola wordt lekkerder
gevonden en iemand die voor de tweede keer burgemeester wordt, hebben we liever. Men gebruikt
dus de lengte dat iets bestaat als een cue voor goed of slecht. (Eidelman, Pattershall en Crandall)
Schema’s: mentale maatwerken voor organiseren van sociale informatie
Schema’s helpen ons informatie te organiseren, zijn een gids voor onze acties en geeft informatie.
De impact van schema’s: 1. Aandacht: dingen die in het schema passen krijgen sneller aandacht, we
zijn dus selectief in aandacht, voornamelijk bij cognitieve load. 2. Encoding: dingen die aandacht
krijgen worden ook gecodeerd, maar dingen die inconsistent zijn met ons schema worden wel ook
gecodeerd, maar dan speciaal zodat we het als opmerkelijk coderen. 3. Retrieving: beide vormen
worden goed herinnerd, maar mensen rapporteren meer de consistente dingen in hun schema,
omdat dit beter binnen het schema past.
Priming: schema’s die sterker en beter ontwikkeld zijn, beïnvloeden ons meer. Priming is het
activeren van een schema door een recente ervaring, wat weer zorgt voor effecten op het huidige
denkpatroon. Soms komt unpriming voor, dat de activatie van schema’s afneemt, maar gebeurt niet
vaak.
Het voortbestaan van schema’s: persevereance effect: schema’s veranderen niet, ook al bestaat er
informatie die het tegenovergestelde uitwijst. Soms werken ze self-fulfilling: ze beïnvloeden onze
respons t.o.v. de sociale wereld, dat onze verwachtingen gewoon waar gemaakt worden, consistent
met de schema’s. Dit heeft twee effecten: ze kunnen helpen zin aan de sociale wereld te geven en
informatie verwerken, maar kan ook ons opsluiten binnen onze denkwereld.