Samenvatting Organisatiepsychologie
Hoofdstuk 4: Perceptie, attributie, management van diversiteit
De natuur van perceptie
Perceptie: het proces waarbij individuen zintuigelijk input selecteren, organiseren en interpreteren.
Bestaat ui de waarnemer, de target van perceptie en de situatie. Accurate percepties zijn percepties
die dicht bij de ware natuur van de target van perceptie staat, maar dit gebeurt zelden. Waarom is
een juiste perceptie belangrijk?
1. Motivatie en prestatie: je moet weten hoe je werknemers gemotiveerd kunnen worden
2. Eerlijkheid en gelijkheid: gaat vaak over distributie van uitkomsten van werk. Aantrekkelijk
maken van het behouden van een globale werkplaats zorgen voor accurate perceptie.
3. Ethische actie: hierdoor ga je discriminatie tegen.
Kenmerken van de waarnemer
Kenmerken die de waarnemer beïnvloeden bij zijn/haar perceptie:
1. Schema’s: een abstracte kennisstructuur in het geheugen dat het mogelijk maakt om
informatie van een target van perceptie te organiseren en interpreteren. Hangt vaak van
verleden in ervaringen en de omgeving. Zorgt ook voor invloed op onze aandacht wat we wel
en niet negeren. Doordat we dat weer doen worden schema’s sterker. (kennisbasis)
a. Zijn ze functioneel?: schema’s helpen orde te scheppen in de zintuigelijk input chaos.
Ze zijn disfunctioneel als het zorgt voor inaccurate perceptie.
b. Stereotype: een set van versimpelde en vaak inaccurate geloven over de typische
kenmerken van een bepaalde groep. Is vaak heel dysfunctioneel, omdat je alleen
aandacht geeft aan wat de stereotype bevestigd. Vaak ook discriminatie.
2. Motivatiestaat: de behoeften, waarden en verlangens van een waarnemer op het moment
van perceptie. Wat je wil zien, dat zie je. Je moet daarom objectief naar gedrag kijken.
3. Stemming: je stemming bepaalt hoe je de situatie waarneemt.
Kenmerken van de target en de situatie
Kenmerken van de target die perceptie van waarnemer beïnvloeden:
1. Ambiguïteit: het gebrek aan helderheid/duidelijkheid waardoor het moeilijk is te bepalen wat
iemand, plaats of ding werkelijk is.
2. Sociale status: een waargenomen of werkelijke status in de maatschappij/organisatie. Soms
wordt er gebruik gemaakt van affirmative-action programma’s om mensen bewust te laten
worden van de stereotypes die er zijn binnen de organisatie over sociale statussen.
3. Gebruik van impressiemanagement: de moeite van een persoon om de anders perceptie
over hem/haar te controleren. Vijf tactieken: 1. Gedrag matchen 2. Zelfpromotie 3.
Conformeren aan sociale normen 4. Vleien 5. Consistent zijn.
Kenmerken van de situatie die de perceptie van de waarnemer beïnvloeden:
1. Additional informatie: situationele informatie die de waarnemer gebruikt om de target te
interpreteren. Je moet alle omgevingsaspecten meenemen om gedrag te bepalen.
2. Salience: de mate waarin een target buiten de groep van mensen of dingen valt. Effecten:
, a. Extreme evaluaties: als je buiten de groep valt binnen een groep dan wordt je meer
in termen van negatief/positief beoordeelt.
b. Stereotypering: heeft gevolg op de prestatie. Oorzaken van salience: 1. Novel zijn
(alles wat je uniek maakt binnen een groep) 2. Figuurlijk zijn (alle omgevingsfactoren,
zoals licht, geluid en beweging, die zorgen voor aandacht op jou) 3. Inconsistent zijn
met de verwachtingen van anderen.
Fouten en problemen in persoonsperceptie
Bias (fout): een systematische neiging die je gebruikt om informatie te interpreteren in zo’n manier
dat het resulteert in inaccurate percepties. Bronnen van fouten:
1. Primacy effect: de verkeerde perceptie dat zich voordoet als de waarnemer te veel nadruk
legt op de eerste indruk en die een grote invloed heeft op de perceptie over de target.
2. Contrast effect: de verkeerde perceptie dat zich voordoet wanneer perceptie van een target
wordt verstoord door de perceptie van de waarnemer over anderen. Dus vergelijken.
3. Halo effect: de verkeerde perceptie die zich voordoet als de waarnemers algemene impressie
van de target het beeld van de target op specifieke dimensies verstoort.
4. Similar-to-me effect: mensen die overeenkomen met de waarnemer worden als meer
positief beoordeeld.
5. Harshness, leniency en gemiddelde neiging: de waarnemer beoordeelt mensen altijd heel
streng of heel soepel of heel gemiddeld. Dat komt doordat de waarnemer geen onderscheid
ziet tussen prestaties en het zorgt voor geen goede evaluatie voor de target.
6. Kennis van voorspeller: de verkeerde perceptie die zich voordoet als men weet welk gedrag
bij de target voorspelt kan worden en dit invloed heeft op de perceptie. Soms zorgt dit ook
voor de self-fulfilling prophecy: een voorspelling die waar wordt omdat de waarnemer
verwacht dat waar wordt.
Attributie theorie
Attributie: een uitleg van de oorzaak van gedrag. Attributie theorie: een groep van theorieën die
beschrijven hoe mensen de oorzaken van gedrag uitleggen. Interne attributie: een attributie aan
kenmerken van de target: mogelijkheid, persoonlijkheid en motivatie. Externe attributie: attributie
aan factoren buiten de persoon: taakmoeilijkheid en geluk.
Attributiefouten:
1. Fundamentele attributie fout: de neiging om te snel gedrag aan interne oorzaken te
attribueren dan externe factoren. Je denkt in termen van karakter, i.p.v. situatie. Dit komt
doordat 1. We focussen niet op situatie, maar persoon 2. We niet alle situationele factoren
kunnen meenemen.
2. Actor-observer effect: de neiging om gedrag van anderen intern te attribueren en ons eigen
gedrag extern te attribueren.
3. Self-serving attributie: de neiging om succes aan onszelf toe te schrijven en falen aan de
situatie/omgeving.
Het effectief managen van een diverse werkplek
Vier stappen om effectief diversiteit te managen:
1. Top management commitment naar diversiteit.
2. Diversiteitstraining: zorgt voor:
, a. Aandacht voor verschillen in mensen
b. Afbreken van stereotypes
c. Hoe ga je om met diversiteit
d. Begrijpen van elkaar
Werkt niet voor:
e. Rolspelen
f. Zelfbewustzijn activiteiten
g. Bewustzijn activiteiten
3. Educatie
4. Mentor programma’s: een proces waardoor een ervaren lid van een organisatie advies geeft
en gids is voor een minder ervaren lid en helpt vervolgens dit lid in het voordeel van de
organisatie.
Quid pro quo seksuele intimidatie: het dwingen van een lid om seksuele voorkeur te voorspelen in
ruil voor mogelijkheden/wegnemen van negatieve consequenties.
Vijandige werkomgeving seksuele intimidatie: creëren of in stand houden van een omgeving die
vijandig doet tegenover een persoons seksuele geaardheid. Wat kun je hier tegen doen: 1. Een
regelement opstellen die hier tegen strijdt en die communiceren 2. Actie ondernemen als het wel
plaatsvindt 3. Een procedure starten als het niet goed gaat. 4. Training en educatie werknemers.
Hoofdstuk 6: Werk motivatie
Wat is werkmotivatie?
Motivatie is belangrijk om te begrijpen, omdat het uitlegt waarom mensen in organisatie zich
gedragen zoals ze doen. Werk motivatie: de psychologische krachten die de richting bepalen van het
gedrag van een persoons in een organisatie, de moeite van een persoon en het niveau van
vasthouding van een persoon.
1. Richting van gedrag: welk gedrag kiest een persoon binnen een organisatie? Het gaat om de
keuze van gedrag, wat iemand zou kunnen doen. Kan functioneel of disfunctioneel zijn.
2. Moeite: hoe hard werkt iemand voor het gekozen gedrag? Hoeveel moeite stopt iemand in
zijn werk?
3. Niveau van volharding: hoe lang blijft iemand volhouden ook als er tegenslagen zijn?
Performance: een evaluatie van de resultaten van een persoons gedrag (hoe goed/slecht iemand het
doet) en motivatie: een van de factoren die bijdragen aan performance. Daarom kan ook niet alleen
motivatie performance voorspellen want er zijn nog veel meer dingen die meespelen.
Intrinsieke motivatie: gedrag wordt gedaan voor de eigen best wil. Vaak gaat het dan om gevoelens
van tevredenheid. Extrinsieke motivatie: gedrag wordt gedaan om materiele of sociale beloningen te
behalen of om straffen te ontlopen. Intrinsieke motivatie gaat gepaard met uitdaging, contributies
maken en potentie op het werk. Extrinsieke motivatie gaat over de consequenties van gedrag.
Motivatievergelijking: Input (moeite, tijd, scholing, skills, kennis) -> performance (kwantiteit en
kwaliteit van werk) -> uitkomsten (geld, zekerheid, tevredenheid). Theorieën zijn complementair.
Need theorie
Focust op de uitkomsten van motivatievergelijking. Het principe gaat uit van behoeften waar mensen
naar streven om die te vervullen op het werk. Een behoefte is een nodig iets voor welzijn/overleving.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper janiellehoegee02. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,39. Je zit daarna nergens aan vast.