Inhoudsopgave
EV dag 1: IFRS 15 – Revenue from contracts with customers ........................................................................................................... 2
5‐stappen‐model:.................................................................................................................................. 2
B‐appendix (licenties, royalties, customer loyalty programs) .............................................................. 5
EV dag 2 & 4 – Financiële instrumenten (IFRS 9) .............................................................................................................................. 7
Debt vs. Equity ...................................................................................................................................... 7
Compound instruments (IAS 32.28) ...................................................................................................... 8
Fair value (IFRS 13) ................................................................................................................................ 9
Financiële instrumenten (IFRS 9) .......................................................................................................... 9
Embedded instruments (IFRS 9.4.3) ................................................................................................... 12
Derecognition of assets (IFRS 9.3.3) ................................................................................................... 12
Disclosures (IFRS 7) ............................................................................................................................. 13
Hedge‐accounting (IFRS 9.6.1) ............................................................................................................ 14
Omzetten van een schuld naar eigen vermogen (IFRIC 19) ................................................................ 16
EV dag 3 – Leases (IFRS 16), Vastgoedbeleggingen (IAS 40) & kasstroomoverzicht (IAS 7) ............................................................ 17
Leases (IFRS 16) ................................................................................................................................... 17
Investment property (IAS 40).............................................................................................................. 21
Statement of cash flows (IAS 7) .......................................................................................................... 22
EV dag 5 – Geconsolideerde jaarrekening (IFRS 10), investeringen in deelnemen en joint ventures (IAS 28), joint arrangements
(IFRS 11), toelichtingen van belangen in andere entiteiten (IFRS 12) ............................................................................................. 24
IFRS 10 – Consolidated financial statements (51% +) ......................................................................... 24
IFRS 11 – Joint arrangements (50%‐50%) ........................................................................................... 25
IAS 28 – Investeringen in associates en joint ventures (20‐50%) ....................................................... 27
IFRS 12 – Disclosures of interest in other entities .............................................................................. 29
EV dag 6 – Business combinations (IFRS 3), non‐current assets held for sale (IFRS 5).................................................................... 30
Business combinations (IFRS 3)........................................................................................................... 30
Non‐current assets held for sale and discontinued operations (IFRS 5) ............................................ 33
EV Dag 7 deel 1 – Income taxes (IAS 12 / IFRIC 23)......................................................................................................................... 36
IAS 12 – Income taxes ......................................................................................................................... 36
IFRIC 23 – Uncertainty over income tax treatments........................................................................... 38
EV dag 7 deel 2 – Employee benefits (IAS 19 & IFRIC 14), Share‐based payments (IFRS 2) ............................................................ 39
Personeelsbeloningen (IAS 19) ........................................................................................................... 39
Share‐based payments (IFRS 12) ........................................................................................................ 41
1
,EV dag 1: IFRS 15 – Revenue from contracts with customers
5‐stappen‐model:
1. Identificeren van het contract met de klant [15.9]
2. Identificeren van de prestatieverplichtingen [15.22]
3. Vaststellen van de transactieprijs [15.47]
4. Alloceren van de transactieprijs aan de prestatieverplichtingen in het contract [15.73]
5. Verantwoorden van opbrengsten op het moment dat de onderneming een prestatieverplichting
vervult [15.31]
Stap 1: Identificeren van het contract met de klant
‘Een contract is een overeenkomst tussen twee of meerdere partijen die een wettelijk opeisbare rechten
en verplichtingen creëren.’ Er is geen sprake van een contract als beide partij de mogelijkheid hebben het
te verbreken zonder dat een van de rechten of verplichtingen is uitgevoerd en zonder dat hier
compensatie (boete) aan verbonden is.
Meerdere contracten afgesloten met dezelfde partij op dezelfde of rond dezelfde tijd worden
gecombineerd als [15.17]:
a) Deze afgesloten zijn als een pakket;
b) De te betalen vergoeding afhankelijk zijn van de prijs of prestatie van het andere contract;
c) Er sprake is van een enkele prestatieverplichting.
Er is sprake van aanpassing van een contract als er een verandering is in de scope of prijs (of beide) van
het contract die is goedgekeurd door beide partijen [15.18].
Een modificatie in het contract wordt gezien als een losstaand nieuw contract als [15.20]:
a) De wijziging wordt veroorzaakt door een toevoeging van goederen of diensten die distinct zijn; en
b) De prijs van het contract stijgt met een bedrag dat vergelijkbaar is met de stand alone selling price
van de nieuw toegevoegde goederen of diensten.
Indien sprake is van beide punten vindt verwerking prospectief plaats (zonder terugwerkende kracht
verwerkt in de jaarrekening).
Wanneer er geen sprake is van een nieuwe losstaand contract conform IFRS 15.20, zal de entiteit [15.21]:
a) De modificatie zien alsof het een beëindiging is van het bestaande contract en creatie van een
nieuw contract, als de overgebleven goederen en diensten distinct zijn van de originele goederen
of diensten. De overgebleven prestatieverplichtingen van het oude contract worden
gecombineerd met het nieuwe contract. Dit wordt geheel prospectief verwerkt
b) De modificatie zien alsof het een deel is van het bestaande contract als de overgebleven goederen
of diensten niet distinct zijn. Het effect dat de modificatie heeft op de transactieprijs wordt
gewaardeerd als een aanpassing op de omzet op de datum van de modificatie (op een
cumulatieve catch‐up basis).
2
,Stap 2: Identificeren van de prestatieverplichting
Een afzonderlijke prestatieverplichting is [15.22]:
a) Een goed of dienst die distinct is;
b) Een serie van goederen of diensten die zo goed als hetzelfde zijn en hetzelfde patroon kennen.
Het gaat hier om het kleinste niveau van gecreëerde verplichtingen.
Een goed of dienst is distinct als [15.27]:
a) De klant op zichzelf of in combinatie met goederen die al beschikbaar zijn kan profiteren van het
goed of de dienst; en
b) De belofte tot levering van de dienst of goederen afhankelijk identificeerbaar is van andere
beloften in het contract.
Stap 3: Vaststellen van de transactieprijs
Bij het vaststellen van de transactieprijs moet het volgende in acht genomen worden [15.48]:
a) Variabele opbrengsten (kortingen, bonussen), berekend op basis van [15.53]:
i. De expected value (gewogen gemiddelde)
ii. Meest waarschijnlijke bedrag (bedrag met de hoogste kans in de range van verschillende
afwegingen)
b) Beperkende invloeden (retouren), wanneer hoogstwaarschijnlijk [15.56‐57]
c) Significante financieringscomponenten, alleen bij afwijking van betaling van minimaal een jaar
[15.63].
d) Niet‐cash overwegingen, te waarderen op fair value [15.66];
e) Overweging betaald aan de afnemer, wordt gezien als reductie van de transactieprijs [15.70].
Variabele vergoedingen dienen alleen opgenomen te worden wanneer er verwacht wordt dat deze
daadwerkelijk ontvangen worden. Wanneer het highly probable is dat de vergoeding in de toekomst niet
wordt teruggedraaid, mag hij meegenomen worden in de transactiekosten (‘revenue constraint’).
3
,Bij nagaan of er sprake is van een significante financieringscomponent moet je nagaan of er een reden is
waarom er voorgefinancierd wordt. Wanneer deze er wel is, is het meestal geen significant
financieringsinstrument. Wanneer deze er niet is, is er wel sprake van, maar dan moet je wel weten wat
de prijs anders was geweest. De significante financieringscomponent wordt uit de omzet gehaald worden
en betreft een separate financiering of financieringslast.
Stap 4: Alloceren van de transactieprijs aan de prestatieverplichtingen in het contract
De onderneming alloceert de transactieprijs aan alle prestatieverplichtingen in het contract op basis van
de relatieve stand‐alone selling price [15.74]. Dit is de prijs die een entiteit in rekening zou brengen
wanneer het goed of de dienst losstaand wordt verkocht aan een klant (beste bewijs is de observeerbare
prijs). Wanneer er geen sprake is van een observeerbare prijs, wordt er gebruik gemaakt van [15.79]:
a) Adjusted market assessment‐aanpak: de marktprijs
b) Expected costs plus a margin‐aanpak
c) Residual‐aanpak: totale contractprijs minus alle wel observeerbare prijzen van goederen en
diensten.
Alleen wanneer er aantoonbaar bewijs is dat een korting relateert aan een of meerdere enkele goederen
wordt deze proportioneel toegewezen [15.81]. In andere gevallen wordt er gebruik gemaakt van pro rata
allocatie op basis van de stand‐alone selling price.
Je stelt hierbij de volgende formule op:
Transactieprijs = standalone selling price 1 + standalone selling price 2 + etc.
Als er een verschil is tussen transactieprijs en de som van stand alone selling prices, verdeel je naar rato.
Hierbij kan je de totale stand alone selling price het best benaderen door te kijken naar de posten waarvan
je zeker bent (cash of omzet bijvoorbeeld). De rest van de journaalpost moet opsommen naar dit bedrag.
Stap 5: Verantwoorden van de opbrengsten op het moment dat de onderneming een
prestatieverplichting vervult.
Een entiteit verantwoordt de omzet wanneer de entiteit de prestatieverplichting uitvoert door het
beloofde goed of dienst aan de klant te leveren. Levering vindt plaats wanneer de klant controle krijgt
over het actief [15.31]. Voor elke prestatieverplichting moet daarbij de vraag gesteld worden of het ‘over
time’ of ‘at a point of time’ geleverd wordt [15.32].
Indien een prestatieverplichting ‘over time’ geleverd wordt, wordt omzet genomen naar rato van de
gecompleteerde prestatieverplichting [15.39]. Wanneer een prestatieverplichting ‘at a point of time’
wordt geleverd, wordt omzet genomen wanneer controle wordt overgedragen, dit is op het moment dat
[15.38]:
a) De klant een verplichting heeft tot betaling;
b) De klant juridisch aanspraak maakt op het actief;
c) De fysieke eigendom is overgegaan;
d) De ‘risks and rewards’ zijn overgedragen;
e) De klant het actief heef geaccepteerd.
Omzet over tijd wordt alleen genomen wanneer de entiteit in staat is om de voortgang redelijk in te
schatten [15.44]. Wanneer dit niet het geval is wordt omzet genomen tot het niveau van de kosten
[15.45]. Dit wordt alleen gedaan bij een goed dat ‘over time’ wordt geleverd [15.35].
4
,Wanneer kosten gemaakt ten behoeve van het contract, niet geactiveerde kunnen worden op basis van
een andere standaard (PPE, voorraad) wordt een contract asset opgenomen [15.95]. Vooruit ontvangen
kosten betreffen de contract liability (in plaats van gedeclareerde termijnen).
Dus het volgende wordt geboekt:
Vooruitfacturering:
Debiteuren (B)
a/ Contract liability (B)
Verantwoording van gemaakte kosten, gedurende de termijn.
Contract asset (of PPE, voorraad, etc.) (B)
a/ Crediteuren (B)
Realisatie van kosten na termijn:
Kosten (PL)
a/ Contract asset (B)
Realisatie omzet
Contract liability (B)
a/ omzet (omzet + eventuele winstopslag) (PL)
Contractkosten
Wanneer een entiteit verwacht incrementele contractkosten terug te verdienen worden deze opgenomen
als actief [15.91]. Deze incrementele kosten zijn de kosten die de entiteit niet zou hebben wanneer het
contract niet verworven zou zijn [15.92]. Deze kosten mogen ook als kosten worden gewaardeerd,
wanneer de amortisatieperiode korter is dan een jaar [15.94].
Wanneer de contractkosten als asset worden gewaardeerd, moeten deze op systematische wijze
geamortiseerd worden [15.99].
De contractkosten worden gewaardeerd als ‘contract liability’ [15.106] of ‘contract asset’ [15.107].
B‐appendix (licenties, royalties, customer loyalty programs)
Customer loyalty programs
Het is van belang dat er een ‘material’ right is ontstaan dat de klant niet gehad had zonder de
overeenkomst aangegaan te zijn [15.B40]. Wanneer de optie voor de klant het verkrijgen van een goed of
service is die de stand‐alone selling price reflecteert is er geen sprake van een material right [15.B41].
Wanneer de stand alone voor het goed geschat moet worden, wordt dat gedaan met in acht neming van
[15.B42]:
a) Iedere korting die de klant had verkregen zonder de optie;
b) De kans dat de optie uitgeoefend zal worden.
Boeking bij een material right (niet distinct) is vervolgens:
Debiteuren (B)
a/ Omzet (PL)
a/ Verplichting customer loyalty (B)
5
,Bij berekening moet het volgende in acht worden genomen:
Transactieprijs = Waarde customer loyalty program + omzetwaarde
Bij ongelijkheid wordt de transactieprijs naar rato verdeeld.
Bij inlevering boek je:
Verplichting customer loyalty (B)
a/ Verleend customer loyalty programma (PL)
Bij wijziging in je schatting bereken je en alloceer je op basis van:
Verplichting = oude inschatting + nieuwe actuele waarde
Dit wordt prospectief gedaan, de openstaande verplichting wordt dus niet geherwaardeerd, maar de Q‐
component verandert hiervan wel.
Volgende boeking wordt gemaakt:
Verplichting customer loyalty (B) (afboeking op basis van nieuwe gealloceerde prijs)
a/ Verleend customer loyalty programma (PL) (werkelijk verleende korting)
Sluitpost: omzet
Licenties
Wanneer een licentie distinct is, moet bepaald worden of deze ‘at a point of time’ of ‘over time’ genomen
moet worden. Hierbij moet het volgende in acht genomen worden [15.B56]:
a) Right to access: de eigenaar is bevoegd veranderingen te doen aan de licentie waaraan je wordt
blootgesteld (through time).
b) Right to use: de intellectuele eigendom blijft onveranderd (point of time).
Royalties
Een entiteit neemt omzet alleen wanneer het volgende zich heeft voorgedaan [15.B63]:
a) De verkoop of het gebruik doet zich voor;
b) The prestatie waaraan de royalties zijn verbonden hebben zijn voldaan (of deels voldaan).
Garanties
Een gewone garantie is geen afzonderlijke prestatieverplichting [IAS 37], maar alleen als [15.B29]:
De garantie separaat gekocht kan worden;
Additionele diensten worden toegekend bij de garantie.
Het helpt hierbij te vragen of de garantie wettelijke afdwingbaar is, of deze langer is dan gebruikelijk en
welke diensten er uitgevoerd worden [15.B31].
6
,EV dag 2 & 4 – Financiële instrumenten (IFRS 9)
Debt vs. Equity
IFRS 9 wordt gebruikt voor alle financiële instrumenten met uitzonderling van een aantal situaties. Een
financieel instrument is daarbij een overeenkomst tussen twee of meerdere partijen die bij de ene partij
zorgt voor een financieel actief en voor de andere partij voor een financiële verplichting of eigen
vermogen instrument [IAS 32.11].
Een financieel actief is een actief dat het volgende is [IAS 32.11]:
a) Cash;
b) Een eigen vermogen instrument van een andere entiteit;
c) Een contractueel recht om:
i. Cash te ontvangen van een andere entiteit; of
ii. Financiële activa of verplichtingen met een andere partij te ruilen onder mogelijk gunstige
condities voor de entiteit.
Een financiële verplichting is een contractuele verplichting om [IAS 32.11]:
a) Cash of een andere financieel actief te leveren aan een andere entiteit;
b) Financiële activa of verplichtingen met een andere partij te ruilen onder mogelijk ongunstige
condities voor de entiteit
Een eigen vermogeninstrument is ieder contract dat een residuele waarde vertegenwoordigd van een
actief van een entiteit na aftrek van de verplichtingen [IAS 32.11]. Er is alleen sprake van een equity
instrument als [IAS 32.16]:
a) Het instrument geen contractuele verplichting is om geld te ontvangen of activa te ruilen onder
ongunstige condities;
b) Wanneer afwikkeling plaatsvindt in eigen vermogeninstrument van de uitgever, en:
I. Deze een niet derivaat is die geen verplichting biedt tot een variabel aantal of eigen
vermogen instrumenten;
II. Een derivaat is waarbij afwikkeling alleen plaatsvindt voor vast cashbedrag of ander activa
voor een vast aantal eigen vermogen instrumenten (fixed for fixed).
Wanneer er sprake is van een contractuele verplichting tot uitstroom van middelen is er sprake van een
financiële verplichting), wanneer deze verplichting er niet is, is er sprake van een eigen vermogen
instrument. Bij de waardering van een financieel instrument geldt substance over form [IAS 32.15]. De
makkelijkste manier om het type te bepalen is door te kijken naar degene die het instrument houdt, met
daarbij de vraag of hij risico loop dat hij niet volledig wordt terugbetaald. Wanneer dit het geval is, is het
een eigen vermogeninstrument en anders een schuldinstrument.
Bij een equity transactie (van uitgegeven aandelen) worden transactiekosten gerealiseerd door deze van
het eigen vermogen af te trekken [32.35].
7
,Compound instruments (IAS 32.28)
Een compound instrument bestaat uit een eigen vermogen‐ en een schuldinstrument. Deze componenten
worden gescheiden gewaardeerd [IAS 32.29]. Alleen aan de passivazijde worden de splitsing gemaakt, aan
de activazijde wordt het gehele contract gelijk gewaardeerd.
Bij eerste waardering wordt het equity instrument gewaardeerd als het residu van de fair value minus de
schuldcomponent. Contant maken gebeurt hierbij tegen de rente van een vergelijkbare obligatie zonder
eigen vermogencomponent. Gedurende de looptijd worden er geen winsten of verliezen geboekt op het
eigen vermogen instrument, waarde hiervan fluctueert dus niet [IAS 32.31]. Het is belangrijk je eerst af te
vragen of het eigen vermogen instrument niet gewaardeerd wordt als liability conform beslisboom.
Dus je berekent de waarde van het schuldinstrument als volgt:
____________Kasstroom per jaar _ = Waarde obligatielening (zonder transactiekosten
(1+ rente van een obligatie zonder conversierecht
8
,Fair value (IFRS 13)
De fair value is de prijs die wordt gegeven bij de verkoop van actief of betaald wordt bij de overdracht van
een passief in een ordelijke transactie op meetdatum [13.9], waarbij:
De conditie, locatie en eventuele restricties van het actief of passief in acht worden genomen
[13.11];
Uitwisseling gebeurt onder huidige marktomstandigheden [13.15];
Deelnemers handelen in hun beste economische belang [13.22];
De prijs direct observeerbaar is of door middel van een andere waarderingstechniek [13.24].
Daarnaast moeten deelnemers hierbij onafhankelijk en goed geïnformeerd zijn, mogelijkheden hebben
om de transactie aan te gaan en dit op vrijwillige basis doen [13 A‐appendix].
Er zijn drie niveaus mogelijk om de fair value te meten [13.72]:
Level 1: genoteerde prijzen in een actieve markt voor identieke activa of passiva [13.76].
Level 2: andere observeerbare prijzen die niet genoteerd zijn [13.81]:
o Genoteerde prijzen voor een vergelijkbaar product;
o Genoteerde prijzen in een niet actieve markt;
o Input anders dan genoteerde prijzen.
Level 3: niet observeerbare input [13.86].
Financiële instrumenten (IFRS 9)
Financiële activa worden gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs, fair value through OCI of fair value
through P&L afhankelijk van [9.4.1.1]:
a) Het business model van de entiteit omtrent de financiële activa;
b) De karakteristieken van de contractuele cash flow.
In de basis wordt fair value through p&L gebruikt [9.4.1.2], tenzij
Geamortiseerde kostprijs wordt gebruikt, bij:
o Business model hold‐to‐collect; en
o Er voldaan wordt aan de SPPI‐test
Fair value through OCI wordt gebruikt [9.4.1.2A], bij
o Buniness model hold‐to‐collect en handel; en
o Er voldaan wordt aan de SPPI‐test.
Wanneer een eigen vermogen instrument niet als held for trading wordt gebruikt wordt deze
gewaardeerd op fair value through OCI zonder recycling [9.5.7.5]
9
, Bron: handboek jaarrekening EY 2019
Aan de passiefzijde van de balans is de basiswaardering geamortiseerde kostprijs [9.4.2.1], waarbij
transactiekosten die direct in toewijsbaar zijn aan de transactie (dus niet voor zouden komen, wanneer
deze zich niet had voorgedaan), geactiveerd worden [9.5.1.1]. Toewijzen van transactiekosten geldt niet
voor waardering op fair value through P&L. Van deze waardering wordt onder andere gebruik gemaakt
bij derivaten [9.4.2.1]. Transactiekosten zijn daarbij kosten die niet voor zouden komen, wanneer de
transactie niet plaats had gevonden [9.A‐appendix].
De geamortiseerde kostprijs wordt berekend op basis van de effectieve interest methode (A‐appendix).
Hierbij worden de kasstromen contant gemaakt tegen de effectieve rente om te geamortiseerde kostprijs
te berekenen, verwachte kredietverliezen worden hierin niet meegenomen [9.B5.4.1‐3]. Na eerste
waardering wordt de interestlast berekend aan de hand van de effectieve rente over de geamortiseerde
kostprijs.
De fair value optie kan in sommige gevallen worden toegepast, waarbij de waardering gebeurt op fair
value through P&L. Redenen kunnen zijnen [9.4.2.2 & 9.4.1.5]:
Om een mismatch te voorkomen (actief en schuldinstrumenten)
Omdat het hele portfolio zo gewaardeerd is (schuldinstrumenten)
Om splitsing van een hybride contract te voorkomen (schuldinstrumenten) [9.4.3.5]
De keuze voor de fair value optie is irrevocable.
Tijdens het tentamen bij vragen over de waardering, toelichten dat de fair value optie niet wordt
toegepast, indien dit mogelijk is.
Veranderingen samenhangend met wijzigingen van kredietrisico van de fair value optie vallen in the OCI
zonder recycling, overige veranderingen vallen in de P&L [9.5.7.7]
10