ECONOMIE TW3 – H1, H11, H17, H18 + BETALINGSBALANS/ WISSELKOERS
H1 – schaarste en welvaart
De koopkracht van je inkomen geeft aan hoeveel goederen je met je inkomen kunt kopen.
wanneer dit nominaal toeneemt ontstaat er een nominale stijging, dit betekent in geld.
wanneer er een reële stijging is, is er sprake van een koopkrachtstijging.
Voorbeeld:
Lars verdiend netto €120 per maand en krijgt €5 per week zakgeld, hij spaart hier niks van.
In het nieuwe jaar stijgen de prijzen met 0,5% en zijn loon met 8%. Gemiddeld product kost
€100 voor de prijsstijging
a) bereken de nominale stijging van het jaarinkomen van Lars in euro’s
b) bereken de reële stijging van het inkomen van Lars in procenten.
a) Lars huidige jaarinkomen = €120 x 12 + 52 x €5 = €1700
Lars nieuwe jaarinkomen = 12 x 1,08 x €120 + 52 x €5 = €1815,20
Nominale stijging = €1815,20 - €1700 = €115,20
b) Voor de prijsstijging = €1700 : €100 = 17
Na de prijsstijging = €100 x 1,005 = €100,50
Na prijsstijging = €1815,20 : €100,50 = 18,06
18,06−17
Reële stijging = x 100=6,2 %
17
indexcijfer nominaal inkomen
Indexcijfer reëel inkomen = x 100
consumentenprijsindexcijfer
consumentenprijsindexcijfer = indexcijfer van de gemiddelde consumentenprijzen
Schaarste is dat er met beperkte productiemiddelen niet voldoende producten kunnen
worden geproduceerd om onze oneindige behoeften te vervullen.
Welzijn is de mate waarin je je gelukkig voelt.
Welvaart is de mate waarin je kunt voorzien in je behoefte.
Welvaart in enge zin is de koopkracht van het gemiddelde inkomen per inwoner.
Welvaart in ruime zin is de mate waarin mensen kunnen voorzien in hun behoeften.
Opofferingskosten zijn de opbrengsten van het niet gekozen alternatief.
Voorbeeld:
Je kan een avond oppassen, maar ook naar een concert.
Wanneer je gaat oppassen verdien je €25.
Wanneer je naar het concert gaat kost haar €40, maar ze heeft er €75 voor over.
Opofferingskosten voor naar het concert gaan zijn dus €25, en voor oppassen zijn €75 - €40
= €35, dit omdat ze dit als ware overhoud. Ze gaat dus waarschijnlijk naar het concert.
Budgetlijn is een lijn met alle denkbeeldige productcombinaties die je bij een de gegeven
prijzen en een gegeven budget kan kopen.
Stappenplan budgetlijn:
Je hebt per week €40 te besteden je kan daarmee voor €10 naar de bioscoop of voor €5 een
Big Mac menu kopen.
1. Algemene formule = p1 x q1 + p2 x q2 = prijs goed 1 x hoeveelheid goed 1 + prijs goed
2 x hoeveelheid goed 2.
2. Vul de prijzen in de formule in
€40 = €10 x q1 + €5 x q2
3. Vul in q1 = 0
€40 = €10 x 0 + €5 x q2
€40 = €5 x q2
€40 : 5 = q2 q2 = 8
, ECONOMIE TW3 – H1, H11, H17, H18 + BETALINGSBALANS/ WISSELKOERS
4. Vul in q2 = 0
€40 = €10 x q1 + €5 x 0
€40 = €10 x q1
€40 : 10 = 4 q1 = 4
5. Zet deze twee punten in de grafiek en teken een lijn
8 .
7
6
5
4
3
2
1
0 .
0 1 2 3 4 5 6 7 8
Arbeidsproductiviteit is de productie per werkende per tijdseenheid.
Voorbeeld:
Kinderen verzorgen Tuinieren Huishoudelijk taken
Dennis 12 4 10
Mandy 8 3 15
Dit kan op verschillende manieren verdeeld worden, Dennis is in totaal 26 uur kwijt als hij
alles alleen doet, en Mandy ook. Ze hoeven natuurlijk niet allebei te tuinieren, dus als ze van
allebei de helft doen zijn ze allebei 13 uur kwijt.
Transactiekosten zijn alle bijkomende kosten bij de aankoop of verkoop van een product,
naast de prijs van het product zelf.
Twee soorten ruil:
Indirecte ruil: geld wordt gebruikt als ruilmiddel. Bijvoorbeeld transactiekosten.
Directe ruil/ ruil in natura: goederen worden geruild tegen goederen.
Maatschappelijke geldhoeveelheid is het chartale en girale geld in handen van het publiek.
Chartaal geld: munten en briefgeld in handen van het publiek.
Giraal geld: geld op betaalrekeningen en direct opvraagbare spaarrekening.
Intrinsieke waarde: de materiaalwaarde van een munt of briefgeld.
Extrinsieke/ nominale waarde: de waarde die vermeld is op de munt of het briefgeld
Fiduciair geld: men vertrouwt erop dat iedereen de nominale waarde van het geld
accepteert.