Psychologie Samenvatting tentamen 2
HC 1 Kind/volwassen (Piaget)
Ontwikkelingspsychologie = naar de levensloop van iemand kijken en onderzoeken hoe
mensen in de loop van de tijd veranderen door nature en nuture.
Biologische invloeden = wat je mee krijgt in de genen (nature)
Omgevingsfactoren = wat leren je ouders je, wat voor vrienden heb je etc (nuture)
Onderzoeken op: Lichamelijk (lopen rond 1e jaar) – Emotioneel (leert een kind uiten) –
Cognitief (leren van taal etc) – Sociaal (cultureel) niveau (omgaan met andere kinderen)
Tweeling onderzoek = vooral zien wat de erfelijke eigenschappen zijn
Adoptie onderzoek = vooral zien wat de omgeving doet.
Vele psychologische kenmerken hebben een genetisch component
Wat kan een pasgeboren baby?
- Voedsel vinden
- Contact maken
- Gevaarlijke situaties vermijden
- Aangeboren vaardigheden om te overleven
Teratogenen = schadelijke invloeden voor de baby zoals roken, alcohol, spicy eten en drugs.
Neonataal = taal eerste maanden na de geboorten
- Sensorische vaardigheden pasgeborene = via de zintuigen
- Sociale vaardigheden = steeds beetje groter, ouders > buren > etc
- Aangeboren reflexen = kijken of alles het doet, beheerst een kind bij de geboorten
Combinatie van Nature (genen) + Nurture (omgeving)
- Neutrale ontwikkelingen = hoe ontwikkelen de hersenen zich
Hierin gevoelige perioden = bijzonder gevoelig voor specifieke stimuli, je leert iets en als
deze periode voorbij is, is het bijna niet meer mogelijk om het goed te leren.
- Rijping/maturatie (standaard biologische ontplooiing) = hoe ieder kind het mee
maakt, groeispurt etc. Dus het genetisch bepaalde groei en ontwikkelingsprogramma.
Dit kan je wel versnellen of vertragen door de omgeving maar uiteindelijk kunnen kinderen
het alle twee even goed of de ene het nou sneller leert dan de ander = genetic leash
Contactsteun van belang (Fysiek en emotioneel) = contact tussen kind en ouder belangrijk.
- Hechting = ontwikkeling van hechte emotionele band tussen kind en ouder
- Inprenting (imprinting) = vorm van leren waarbij sommige jonge dieren zich hechten
aan het eerst bewegende object wat ze zien, dit is aangeboren maar de omgeving en
ervaring van het dier bepalen tot welke relatie het leidt.
- Veilige hechting (vertrouwen en verlatingsangst) = als een kind huilt en moeder
troost het kind en stop dan met huilen. Kind voelt zich veilig bij zijn moeder, gaan
later ook makkelijk met andere om
- Onveilige hechting (wantrouwen, kan nog herstellen naar veilig gehecht)
, - Angstig-ambivalent = kind is angstig, moeder troost maar kind is nog niet blij. Dit
worden later wantrouwige volwassenen
- Angstig-vermijdend = heel bang, willen geen/weinig contact met ouders (erger dan
ambivalent). Bij deze word later hun hechte emotionele relaties het minst.
- Gedesorganiseerd/gedesoriënteerd = kind weet helemaal niet meer wat ze met hun
ouders aan moet (ergste van de 3), ouders laten kind niet drinken als die wil, niet
slapen als die wilt etc.
Welke vaardigheden moet een kind zich eigen maken?
- Verwerven van je moedertaal
LAD taalverervingssysteem = alle kinderen leren taal, dit zijn bepaalde verankerde
structuren in hersenen waardoor je taal leert en begrijpt, omgeving speelt een
belangrijke rol.
- Ontwikkelen van het vermogen om logisch te denken (Cognitieve ontwikkelingen) =
proces waarbij manier van denken veranderd in de loop van de tijd
- Sociaal (emotionele) ontwikkelingen = Aangaan van relaties met mensen die
belangrijk zijn (= socialisatie, dit is cultuurgebonden)
Brabbelen > telegramspraak (eenvoudige korte zinnen) > uitgebreide woordenschat
(vocabulaire) en grammatica
Ene kind is temperamentvoller dan andere kind, dit heeft te maken met cultuur maar het ligt
aan de omgeving hoe dit geaccepteerd wordt in een cultuur.
Hoe leert een kind?
Piagets theorie (goed weten): Cognitieve ontwikkelingen, proces waarbij de manier van
denken in de loop van de tijd veranderd. Piaget heeft onderzoek gedaan en gemerkt dat
kinderen leren als een soort trap, want als je een treden hebt genomen kan je niet
voorstellen dat je dat nooit hebt gekund. (Bv. als je kan tellen snap je niet dat je dat nooit
hebt gekund)
Gefaseerde ontwikkelingen = Theorie die fases aanduidt in de cognitieve ontwikkelingen en
belangrijke veranderingen in denkprocessen benadrukt (Piagets richten zich op overgangen
en veranderingen tijdens dit proces)
Schema’s = bv. denk aan een dier met vier poten (dit stel je voor), denk aan een blaffend dier
met 4 poten (dan denk je aan een hond). Het gemak waarmee je de stappen maakt is te
danken aan mentale structuur die je ontwikkeld hebt voor het interpreteren van concepten
en gebeurtenissen.
2 dynamische processen verantwoordelijk voor cognitieve groei:
Assimilatie = meer leren ven hetzelfde, nieuwe informatie in bestaand schema opnemen
Accommodatie = iets totaal nieuws leren, nieuwe informatie past niet netjes in een bestaand
schema
4 ontwikkelingsstadia van cognitieve groei / Piaget:
- 1e Fase: Sensomotorische stadium (0/2JR) = leren door zintuigen
, - 2e Fase: Preoperationele stadium (2/6JR) = goed ontwikkelde mentale representatie
en gebruik van taal
Egocentrisme = denken dat de wereld om jou draait
Animistisch denken = denken dat er echt slangen onder het bed zitten etc
Centratie = kind kan zijn aandacht niet op 1 ding tegelijk focussen. Bv zelfde aantal
stenen hebben maar denken dat de ene meer is omdat je het anders neer legt
Onomkeerbaarheid (irreversibiliteit) = slecht stappen terug kunnen nemen
- 3e Fase: Concreet-operationele stadium (6/11JR) =
Kind begrijpt conservatie = besef dat fysieke eigenschappen van object niet
veranderen als het uiterlijk veranderd, maar kan nog steeds niet abstract denken
Logische operatie = oplossen van probleem door beelden in gedachten te
manipuleren. Eerst uitwerken en dan pas in actie komen, hierdoor minder impulsief
gedrag.
- 4e Fase: Formeel-operationeel stadium (Adolescentie) = leren abstract te denken.
Veel nagedacht, wat zijn de gevolgen. Kunnen niet goed hun emoties beheren.
Vaste stadia = wel individueel verschil in tijdstip van bereiken stadia, ene leert sneller dan
andere.
Theory of mind = weten dat andere andere ideeën, verlangens en emoties kunnen hebben
dan jijzelf.
In de kindertijd de meeste overgangen, transformaties tussen (15/20JR) hierin ga je
bedenken of alles wel is zoals je het wilt
Opvoedingsstijlen:
Gedrag ouders (opvoedingsstijl) Gedrag kind
Autoritaire Nerveus / onzeker
Zo moet je het doen, zo niet
Autoriatieve Zelfvertrouwen / zelfstandig / blij
Meest gewaardeerde, ouders zijn begripvol en duidelijk, je kent de grenzen
Permissieve Impulsiever / moeite met regels
Kind heeft altijd gelijk, hippie tijd
Onverschillige (verwaarlozende) Afhankelijker / veeleisender impulsiever
Blijven om aandacht vragen, negatieve
aandacht is ook aandacht.
Warmte + duidelijkheid in opvoeding is vaak de basis voor prosociaal gedrag = makkelijk met
andere om kan gaan, cultuur speelt hier ook een rol bij.
Welke ontwikkelingen vinden plaats tijdens de adolescentie?
Adolescentie = overgang in de ontwikkeling tussen jeugd en volwassenheid deze word in
veel culturen niet erkend
- Moreel denken: tot in volwassenheid
- Sociale en emotionele problemen in de puberteit:
Invloed leeftijdsgenoten en ouders
Identiteit = wie ben ik? Eerst vind je dit belangrijk maar later in de pubertijd maak het
niet meer uit.