Samenvatting Beleidsevaluatie
Week I:
Moseley, Alice, & Stoker, Gerry. (2013). Nudging citizens? Prospects and pitfalls
confronting a new heuristic. Resources, Conservation, and Recycling, 79, 4-10.
De ‘nudge paradigm’ gaat niet uit van menselijke rationaliteit t.a.v. besluitvorming, maar
van imperfecte besluitvorming door individuen, bijv. als gevolg van sociale normen en druk
en het gebruik van ‘cognitive shortcuts’ om besluitvorming te vergemakkelijken. Individuen
zijn dus niet in staat om alle complexe informatie afkomstig van verschillende bronnen te
verwerken.
Bovenstaande claim van begrensde rationaliteit wordt door de auteurs beargumenteerd
a.d.h.v. de volgende besluitvormingstheorieën:
o ‘Prospect theory’: besluitvormers waarderen hulpmiddelen in hun bezit meer dan
hulpmiddelen die (nog) niet hun in bezit zijn. Beleid dient daardoor nadruk te leggen
op verlies van wat individuen al bezitten, i.p.v. hetgeen wat door beleid nieuw
verkregen wordt.
o ‘Psychological discounting’: individuen leggen meer nadruk op de korte termijn dan
de lange termijn zowel t.a.v. van dreigingen als kansen: “If we are to gain something,
we would rather do so now than later. Conversely if we have to feel pain, we would
rather experience it in the distant future than today” (Moseley & Stoker, 2013: p. 5).
Hierdoor ontstaan suboptimale keuzes zowel op individueel als maatschappelijk
niveau, die tegen kunnen worden gegaan a.d.h.v. bindende mechanismen.
o Individuen die de neiging hebben om de status quo te handhaven om complexe
besluitvorming – door gebrek aan informatie- te vergemakkelijken. Beleid dient
vervolgens gericht te zijn om deze ‘default position’ te veranderen naar een positie die
het maatschappelijke welzijn maximaliseert.
Bijv.: automatische donorregistratie.
o ‘Cognitive consistency’: individuen trachten consistent te zijn tussen hun
overtuigingen en hun gedrag. Indien hier conflict tussen is (‘cognitieve dissonantie’)
zullen individuen hun overtuigingen i.p.v. hun gedrag veranderen. Beleid dient
vervolgens gericht te zijn op mensen publieke verplichtingen aan te laten gaan
waardoor zij meer gemotiveerd zijn om hun gedrag aan te passen.
1
,Uit sociaalwetenschappelijk onderzoek blijkt de noodzaak van beleid om gebruik te maken
van sociale netwerken waardoor individuen sterk worden beïnvloed, gebruik te maken van
mensen hun sociale en reputatiekwesties vanwege het belang dat mensen hechten aan het
oordeel van anderen en doordat het leidraad geeft voor acceptabel/verwacht gedrag, én
gebruik te maken van de sociale natuur van mensen om beleidsuitkomsten te genereren die
gezamenlijk worden gecreëerd.
Daarnaast wordt ook het effect van externe prikkels benadrukt t.a.v. altruïsme, namelijk dat
het interne intrinsieke motivatie verdrukt. Dit komt door een ongewenst gevoel van controle,
het verlies van eigenwaarde en een doel, alsook het verlies van de kans om intrinsieke
motivaties te tonen wat gepaard gaat met een gevoel van boosheid. Deze overweging
verzwakt het bewijs voor de effectiviteit van materiële beloningen door de overheid.
Bijv.: het financieel belonen van vrijwilligerswerk kan tot minder vrijwilligers leiden.
‘Nudging’ is mogelijk a.d.h.v. de volgende onderstaande interventiemethoden die
gedragsverandering te weeg brengen:
o ‘Framing’: het veranderen van het ‘choice framework’ van burgers gebaseerd op hun
waarden. Het is een top-down procedure die van de overheid vereist dat het
verschillende frames kan creëren en bijpassende aanwijzingen voor
gedragsveranderingen kan creëren. Een gebrek aan vertrouwen in de overheid kan
echter de effectiviteit hiervan beperken.
o ‘Persuasion’: het veranderen van de overtuigingen van burgers. Dit is tevens een top-
down procedure die van de overheid vereist dat het in staat is een sterke boodschap
over te brengen. Echter, de aanwezigheid van te veel conflicterende perspectieven
beperkt de mogelijkheid om burgers te overtuigen.
o ‘Norm-creation’: hierbij wordt er gewerkt met de processen die positieve normen
genereren in sociale groepen. Daarmee is het een bottom-up proces. De overheid dient
wél controle uit handen te kunnen/willen geven en kunnen/willen samenwerken met
burgers. Indien hier nog tijd of ruimte wordt voor gegeven, zal deze
interventiemethode niet effectief zijn.
De auteurs stellen dat top-down strategieën gepaard moeten gaan met bottom-up strategieën
om meer duurzame gedragsveranderingen te weeg te brengen. Daarnaast dient ‘nudging’ te
gebeuren naast conventionele overheidsingrijpen, bijv. door regulatie. Het is namelijk een
extra, niet een vervangend beleidsinstrument.
2
,André Knottnerus (2016), 'Van casus-specifieke beleidsevaluatie naar
systematische opbouw van kennis en ervaring', Beleidsonderzoek Online, mei
2016.
Uitgangspunt van evaluatie is het streven van de overheid naar het maximaliseren van
effectiviteit en efficiëntie van beleid en verantwoording hierover afleggen. Echter, leren van
evaluatie wordt beïnvloedt dan wel zelfs belemmert door vele factoren, zoals politieke
pressie.
Ex ante evaluatie dient in te gaan op de vraag in hoeverre publieke belangen gediend zijn met
het beoogde beleid en het dient de beleidstheorie hierachter bloot te geven om hiervan de
empirische validiteit te kunnen toetsen.
Kritiek: wordt in Nederland relatief weinig uitgevoerd.
Evaluatie dient verder te gaan dan bestaande gemakkelijk meetbare (indicatoren van)
uitkomsten van beleid. Hierdoor blijven andere waarden onderbelicht die moeilijker te meten
zijn en kan er een pervers effect optreden dat men zich t.a.v. beleid gaat richten op de
meetbare indicatoren.
Timing is van belang t.a.v. evaluatie, waarbij men bijv. niet te vroeg dient te evalueren
hetgeen ondermijnt allicht de uitvoering van beleid in het geval van negatieve resultaten.
Evaluaties vereisen draagvlak van betrokken beleidsmedewerkers dat d.m.v. hun participatie
gerealiseerd kan worden. Dit komt het belang van continuïteit ten goede. Onafhankelijkheid is
van belang, maar eerst dienen interne evaluaties vooraf te gaan aan onafhankelijke, externe
evaluaties. Hoe meer afstand er immers is tussen de evaluator en te evalueren beleid, hoe
minder inzicht en dus minder beleidsrelevantie van de evaluatie. Er dient dus een balans
tussen afstand en betrokkenheid te worden gevonden.
Ontwikkeling: politisering, wat ruimte voor evaluatie beperkt en aandacht voor
evaluatiebevindingen verminderd, en verwetenschappelijking: toenemend betekenis
toekennen aan wetenschappelijke kennis dat ten grondslag ligt aan beleidsvorming en -
ontwikkeling, waarmee evaluaties in belang toenemen. Er ligt spanning tussen deze
ontwikkelingen.
Bewijskracht dient te worden gemaximaliseerd a.d.h.v. wetenschappelijke methoden, maar
ook door oog te hebben voor praktijkkennis.
3
, Tweede orde leren: “Nagaan waarom een bepaalde aanpak al dan niet werkt dan wel beter
zoukunnen werken” (Knottnerus, 2016: p. 6). Hierdoor kan kennis worden meegenomen in ex
ante evaluaties, of in andere beleidsdomeinen. Door dit laatste draagt het bij aan
‘systematische kennisopbouw’ dat overigens evenwichtig (uit verschillende bronnen en op
verschillende wijze) dient te gebeuren.
Voor evaluaties dient bruikbaarheid in de praktijk als ‘toetssteen’ te gelden. Politieke
inmenging is dus onwenselijkheid, en evaluaties kunnen ook signalerend/agenderend worden
ingezet.
4