Paragraaf 1
Maatschappelijk probleem (iets dat niet individueel of met directe omgeving op gelost kan worden):
- Hangt samen met of is het gevolg van maatschappelijke veranderingen
- Gaat meerdere groepen mensen met verschillende belangen aan
- Bestaan verschillen van mening over de oorzaken en aanpak
- Vraagt om een gemeenschappelijke oplossing
Maatschappelijk lastig op te lossen doordat:
- Actoren (=mensen en instanties die invloed proberen uit te oefenen op de oplossing van een
maatschappelijk probleem) verschillende waarden (=principes of doelen die mensen
belangrijk vinden) en normen (=leef- of gedragsregels die voortkomen uit waarden) hebben
- Er sprake is van een collectieve-actieprobleem (= 1. mensen willen bijdragen aan collectieve
oplossingen, maar er weinig onderling vertrouwen dat iedereen bij zal dragen aan het
algemeen belang. 2. Kosten van maatschappelijke problemen worden gedeeld door hele
samenleving, waardoor individuen onvoldoende beloning ervaren als hun gedrag
veranderen, persoonlijke baten zijn vaak groter dan persoonlijke kosten.)
- Actoren tegengestelde belangen (=een situatie of verandering waar je voordeel bij hebt)
hebben
Overheid:
- Hoogst bevoegde gezag binnen een bepaald grondgebied, gelaagde overheid in NL (=
besluiten worden op landelijk niveau genomen door Rijksoverheid, maar ook provinciale en
gemeentelijke overheden hebben beslissingsbevoegdheid
- Speelt belangrijke rol bij tegengaan van milieuvervuiling (kan vluchten beperken etc.)
- Heeft macht (=mensen in hun gedrag beïnvloeden, desnoods door dwang), omdat ze
gewelds- en belastingmonopolie hebben (=als enige geweld uitoefenen of belasting heffen)
- Overheid heeft namelijk middelen nodig om collectieve goederen (= goederen of diensten
waar iedereen gebruik van kan maken, zijn niet gemakkelijk individueel te leveren) te leveren
- Schoon milieu is een collectief goed, de overheid moet belangen afwegen en beleid uitzetten
- Kan mensen met financiële prikkels verleiden tot goed gedrag, bijv door subsidies
- Diverse actoren proberen ze te overtuigen voor bepaalde oplossing maatsch. probleem,
zetten machtsbronnen (=kennis, geld, status) in die ze tot hun beschikking hebben
- Staat heeft overheid met hoogste gezag, afgebakend grondgebied en gemeensch. cultuur
Systeemmodel van politieke besluitvorming:
- Het vinden van politiek oplossingen van maatsch. problemen verlopen via een vast patroon
- Invoerfase: wordt probleem herkend als maatsch. probleem dat vraagt om politeke oplossing
(actoren proberen aandacht te trekken, d.m.v. media, petities of brieven schrijven)
- Media vervullen regelmatig rol van poortwachter (=belangrijke schakel tussen samenleving
en politiek, bijv. hoogleraren, vakbondsleiders, belangrijke leden etc.) om onderwerpen op
de politieke agenda te krijgen
- Omzetfase: bestuurders, volksvertegenwoordigers en ambtenaren moeten oplossing worden
bedacht in de vorm van nieuwe wet- en regelgeving
- Uitvoerfase: nieuwe beleid (=alle maatregelen van overheid) uitgevoerd worden
- Hierna komen er dan reacties terug (=terugkoppeling), als er bijv. nieuwe problemen zijn
veroorzaakt door de oplossing, beleidsproces begint weer van voren af aan
, - 2 belangrijke politieke vragen achter verscholen: - hoeveel moet politiek zich bemoeien met
samenleving en leven van mensen? – hoe ziet een rechtvaardige samenleving eruit?
- Antwoord van deze vragen hangt af van je waarden, normen en overtuigingen
- Als een probleem in omzetfase is, vragen we volksvertegenwoordigers om waarden en
belangen af te wegen -> parlementaire democratie (=burgers hebben invloed)
Paragraaf 2
Drie grote ideologieën (=leer van de ideeën) in NL:
- Liberalisme (VVD & D66): vrijheid en eigen verantwoordelijkheid
- Socialisme (PvdA, SP & GroenLinks): gelijkheid en solidariteit
- Confessionalisme (ChristenUnie & SGP): naastenliefde en gemeenschapszin
Liberalisme:
- Kleine overheid, zorgt voor orde, veiligheid en basisvoorzieningen
- Uitkeringen soms noodzakelijk, niet te hoog -> neemt verantwoordelijkheidsgevoel weg
- Lage belastingen, alleen om collectieve goederen te betalen, inkomensverschillen niet erg
- Klassiek liberalisme: vrijheid wordt heel letterlijk genomen, negatieve vrijheid, iedereen mag
doen wat hij wil, zolang anderen geen schade ondervinden, niemand inbreuk maken hierop
- Sociaalliberalisme: vrijheid als je mogelijkheid hebt tot zelfontplooiing, positieve vrijheid,
overheid is een pijler van de vrijheid niet bedreiging; belastinginkomen gebruiken om
voorzieningen als onderwijs en gezondheidszorg te financieren
Socialisme:
- Men legt nadruk op beschermen van minderbedeelden, burgers moeten zich ontplooien
- Communisme: streeft naar klasseloze samenleving, geen verschillen tussen rijk en arm,
productiemiddelen behoren toe aan de gemeenschap
- Sociaaldemocratie: geen ingrijpende veranderingen van het politieke/economische systeem,
dat economische groei aan allen toekomt en dat arbeiders hier ook van moeten profiteren;
iedereen heeft recht op fatsoenlijk inkomen (gelijke kansen + gelijke inkomsten), via
belastingen nivelleren (inkomstverschillen kleiner maken); hoe hoger inkomen hoe meer
belasting (=progressief belastingstelsel) om welvaart te herverdelen en gelijkheid bevorderen