Alle leereenheden zitten in deze samenvatting, maar in andere volgorde, aansluitend op elkaar.
Leereenheid 2
Wat is leidinggeven? Doelgericht! Een bewuste actie gericht op invloed uitoefenen op anderen.
- Inhoud bepalen, beslissen
- Stimuleren, reguleren, afremmen
- Plannen en organiseren
- Begeleiden, coachen, ondersteunen, aandacht geven, belangstelling tonen
- Ruimte geven, grenzen stellen
- Controleren, evalueren
- Aanvoeren, beinvloeden, invloed uitoefenen.
Kwaliteiten van een leider
- Persoonlijke kenmerken: openheid, eerlijkheid, duidelijkheid, invoelend vermogen,
bereidheid om te veranderen, geloofwaardigheid
- Sociaal-communicatieve vaardigheden: communiceren, motiveren, complimenteren,
problemen oplossen, beslissingen nemen, delegeren, organiseren.
7 eigenschappen van effectief leiderschap van
Stephen Covey:
1. Proactiviteit
2. Doelgerichtheid
3. Prioriteiten stellen
4. Denken in termen van win-win situatie
5. Empathisch zijn
6. Samenwerking zoeken
7. Vernieuwend zijn
,McGregor heeft onderzoek gedaan naar het gedrag van leidinggevenden ten opzichte van hun
personeel. Daaruit kwamen twee theorieën, theorie X en Y.
Theorieen over leidinggeven: positief of negatief mensbeeld
- Theorie X: de meeste mensen zijn lui, hebben een hekel aan werk en verantwoordelijkheid
en hebben strakke leiding nodig. Leidinggevende controleren en delen sancties uit.
- Theorie Y: mensen willen wel werken, prestaties leveren en verantwoordelijkheid
aanvaarden en moeten meer gelegenheid krijgen hun eigen werkgedrag te sturen.
Leidinggevende vertrouwd, voldoende aandacht, goede arbeidsomstandigheden en prettige
werkruimte.
Leidinggevende die op een bepaalde manier over hun personeel denkt, draagt deze gedachten en
verwachtingen ook uit. Mensen gaan zich gedragen naar wat van hen verwacht wordt.
Balans tussen sturen <> zelforganisatie.
Balans tussen sturen en controleren <> vertrouwen en vrijheid.
Situatief leiderschap: aanpassen aan de situatie
1. De sporters: motivatie (meer of minder sturing), zelfstandigheid (meer of minder leiding) en
verantwoordelijkheidsgevoel, ervaring (meer of minder strakkere aanpak), bekwaamheid
2. Sport- en bewegingssituatie: veiligheid bepaalt hoeveel sturing je geeft.
3. De sportleider: visie op sporters en persoonskenmerken
Leiderschapsstijlen
1. Autoritair: sportleider beslist
2. Laisser faire: sportleider stuurt weinig. Grote mate van vrijheid
3. Democratisch : sportleider zorgt voor open communicatie. Beide inspraak.
Model van Hersey en Blanchard
4 stijlen aan de hand van 2 belangrijke kenmerken van de sporter (motivatie en zelfstandigheid) en 2
dimensies van leidinggeven.
Daarnaast maken zij onderscheid tussen belang dat je als leider hecht aan de taak en aan de relatie.
- Mate van taakgerichtheid: Veel of weinig belang hechten aan een taak/ inhoudelijke
aspecten van de les. Groep heeft weinig of heel veel invloed op onderwijsleerproces.
Gesloten of juist open opdrachten.
- Mate van relatiegerichtheid. Wel of niet belangrijk vinden van contact, omgang, acceptatie
en waardering. Respons geven op gedrag, initiatieven te laten nemen.
In de vier vakken staan de T en R, deze betekenen:
T-: laag taakgericht gedrag van de sportleider
T+: hoog taakgericht gedrag van de sportleider
R-: laag relatiegericht gedrag van de sportleider
R+: hoog relatiegericht gedrag van de sportleider
De S staat voor de stijl van situatief leidinggeven. Dit zijn:
Opdragen (S1): hoog taakgericht, laag relatiegericht
Verkopen (S2): hoog taakgericht, hoog relatiegericht
Participeren (S3): laag taakgericht, hoog relatiegericht
Delegeren (S4): laag taakgericht, laag relatiegericht
Er worden verschillende termen voor deze stijlen gebruikt.
S1: opdragen, leiden, instrueren
S2: verkopen, begeleiden, overtuigen
S3: participeren, steunen, ondersteunen, overleggen
S4: delegeren, overdragen
,Hersey en Blanchard gaan er vanuit dat er geen beste stijl is. Stijl van leidinggeven wordt bepaald
door motivatie (willen/ psychologische zelfstandigheid/ will) en deskundigheid (kunnen/
taakzelfstandigheid/ skill) van de persoon. Inschatten zelfstandigheid (will/ skill) van de sporter,
bepaald geschikte leiderschapsstijl.
Typering op grond van skill en will Meest passende leiderschapsstijl
Hoge betrokkenheid en lage bekwaamheid S1 opdragen, leiden, instrueren
Lage betrokkenheid en lage bekwaamheid S2 verkopen, begeleiden, overtuigen
Lage betrokkenheid en hoge bekwaamheid S3 participeren, steunen, ondersteunen,
overleggen
Hoge betrokkenheid en hoge bekwaamheid S4 delegeren, overdragen
- Hoge betrokkenheid en lage bekwaamheid. Niet ontwikkeld→ S1 Opdragen, leiden, instrueren
= Hoge taakgerichtheid (sturend) en lage relatiegerichtheid (ondersteunend)
- Lage betrokkenheid en lage bekwaamheid→ S2 Verkopen, begeleiden, overtuigen =
Hoge taakgerichtheid en hoge relatiegerichtheid
- Wisselende betrokkenheid en lage bekwaamheid→S3 Participeren,(onder)steunen,overleggen
= Lage taakgerichtheid en hoge relatiegerichtheid
- Hoge betrokkenheid en hoge bekwaamheid. Sterk ontwikkeld→ S4 Delegeren, overdragen =
Lage taakgerichtheid en lage relatiegerichtheid. Laag sturend gedrag.
, Recreatieve setting en leiderschapsstijl
Didactisch model van Hahn op doelgroep. Kenmerken van deelnemers: leeftijd, aantal deelnemers,
motieven.
Tpyologisch van Hahn (DE):
A-Type: avontuur. Uitdagingen, grenzen verleggen, gevaar trotseren.
B-Type: bezichtiging en ontwikkeling.
B1- bezoeken en bezichtigen, brede interesse cultuur, zoveel mogelijk zien
B2- cultuurgeinteresseerd, voorkeur voor bepaalde streken, leiden door gevoel
B3- specifieke culturele belangstelling
F-Type: ver weg en flirten. Plezier, variatie, romantiek.
S-Type: zon, zee en strand (Sonne). Uitgaan.
W-Type: natuur (wald)
W1b- trektochten om rustig van de natuur te genieten.
W2b- natuur is een uitdaging, prestatieverbetering. Zware activiteiten.
Indeling van Recron op belevingswereld.
Didactisch model van Faber op sport- en bewegingssituatie. Wensen, motieven en mogelijkheden
van deelnemers gelijk koppelen aan rol.
1. Doel van de activiteit: wat wil je bereiken
2. Onderwerp: activiteit op basis van de doelen. Open of gesloten activiteit,
3. Methode: organisatie, uitvoeringswijze en opbouw. Open of gesloten methode.
4. Rollen sportleider en deelnemers: mate van technisch (motorische vaardigheden), sociaal
(omgang, relatiegerichtheid), reflexief (reflecteren, sportbeleving)
Programmavoorbereiding:
- Beginsituatieanalyse
- Programmaontwerp en -ontwikkeling
- Programmaorganisatie
Programma uitvoering:
- Begeleiding
- Differentiatie
- Veiligheid
- Hygiene