Samenvatting Omgevingsrecht
Alle hoor- en werkcolleges
Vrije Universiteit Amsterdam
2021
1
,Inhoud
Deze samenvatting bestaat uit de hoor- en werkcolleges van het vak Omgevingsrecht
(R_OmgRI) aan de VU. Dit jaar is geen studieboek voorgeschreven, omdat per 1
januari 2022 de nieuwe Omgevingswet in werking zal treden en er voor die nieuwe
wetgeving nog geen boek is geschreven.1 Dit vak behandelt daarom geen oude
wetgeving, maar alleen de Omgevingswet zoals die per 1 januari 2022 zal gelden.
College 1: Van het huidige ruimtelijke ordeningssysteem naar de Omgevingswet
College 2: De Omgevingswet en haar instrumenten, in het bijzonder het omgevings-
plan
College 3: Het omgevingsplan verdiept
College 4: Het vergunningensysteem van de Omgevingswet
College 5: Gastcollege over bouwen onder Omgevingswet en de bruidsschat
College 6: De Wet kwaliteitsborging voor het bouwen en de Omgevingswet
College 7: Het grondbeleid van gemeenten, uitvoering en kostenverhaal
College 8: Omgevingsrecht en duurzame warmte
College 9: Omgevingsrecht en duurzame elektriciteit (zonne-energie)
Tentamen 26 maart 2020 (incl. antwoordmodel)
Tentamen 27 mei 2020 (incl. antwoordmodel)
Tentamen 25 maart 2021 (incl. antwoordmodel)
1
Update: er blijken wel boeken voor de nog in werking te treden Omgevingswet in omloop, maar de docent
heeft aangegeven dat wat in de les is besproken (meer dan) genoeg materiaal is om het tentamen met een
voldoende af te sluiten. Bovendien is die wet continu aan verandering onderhevig, dus een editie van vorig jaar
zal al niet meer actueel zijn. Echter, mocht je de stof uit deze samenvatting op een gegeven moment goed
beheersen, dan zou je een dergelijk boek als naslagwerk kunnen aanschaffen (omdat je dan ook weet wat wel
en niet is veranderd). Zie bijvoorbeeld ‘Systeem en kerninstrumenten van de omgevingswet’, geschreven door
H.A. Oldenziel en H.W. de Vos, Wolters Kluwer 2018.
2
,College 1
Van het huidige ruimtelijke ordenings-systeem naar de Omgevingswet
Literatuur
Memorie van toelichting Omgevingswet, samenvatting p. 6-9; par. 1.2, 1.3 t/m p.
14, 1.4, 1.5, 2.1, 2.2, 2.5, 2.7, 3.1, 3.2, 3.3, 3.5
Memorie van toelichting Invoeringswet Omgevingswet, p. 7-15
Inleiding
In dit vak ligt het accent op het ruimtelijk omgevingsrecht. De bedoeling is dat op 1
januari 2022 de Omgevingswet in werking treedt. Deze wet gaat verschillende wetten
in het omgevingsrecht vervangen, maar op dit moment is er nog geen bruikbaar
leerboek waarin die Omgevingswet wordt behandeld. Het handboek dat er nu is
(Hoofdlijnen ruimtelijk bestuursrecht) gaat nog steeds over het huidige ruimtelijk
bestuursrecht zoals dat is neergelegd in de Wet Ruimtelijke Ordening en dat is over
ongeveer een jaar niet actueel meer. Daarom moeten we werken met ander materiaal.
Vandaag gaan we een aantal dingen behandelen. 1. Hoe is ruimtelijke ordening
ontstaan? Wat is de achtergrond daarvan? 2. De ontwikkeling van instrumenten van
ruimtelijke ordening. 3. De omgevingswet: aanleiding en kerninstrumenten. N.B. De
historie van de ruimtelijke ordening en de ontwikkeling van instrumenten van ruim-
telijke ordening is achtergrondinformatie. Daar krijgen we geen tentamenvragen over.
Het is bedoeld om gevoel te krijgen voor het vak.
Deel 1
Hoe deel je ruimte in? Hoe krijg je daar als gemeente greep op? Dat is niet een
vanzelfsprekendheid geweest. Zie link: https://historiek.net/zo-groeide-amsterdam-in-
de-gouden-eeuw-animatie/41224/
Hoe heeft Amsterdam zich vanaf de 12 e/13e eeuw ontwikkeld? Zie daarvoor:
https://www.youtube.com/watch?v=-j2T6MbMZr0
In 1610 werd voor Amsterdam zoals het toen bestond een uitbreidingsplan vast-
gesteld. Dat was eigenlijk niet veel meer dan een straten- en pleinenplan. En dat gaf
dus aan waar wel en geen woningen mochten worden gebouwd. Het plan bestond uit
blokken waar functies aan werden toegekend. De uitvoering daarvan was daarmee
niet verzekerd. Het enige wat de gemeente wel kon doen, was, als ze wilden dat op
bepaalde percelen woningbouw zou gebeuren en dat niet gebeurde, dat de gemeente
die grond maar ging onteigenen. In de praktijk was dat niet een eenvoudige zaak.
Periode na de Gouden Eeuw tot de eerste helft van de 19e eeuw
De steden waren in verval. We zagen toen niet meer, zoals in de 17e eeuw, een actieve
gemeentelijke grondpolitiek.
- Knelpunten: vervuiling van bodem, lucht en water, overbevolking van woningen,
ruïneuze woningen, slechte woonomstandigheden.
Met name in de 19e eeuw groeide het inzicht dat overheidsmaatregelen nodig waren,
met name met betrekking tot de volkshuisvesting.
3
, Vanaf 1920 zien we een grote groei van Amsterdam. Het grondgebied werd in 1921
verviervoudigd. Sociale woningbouw in het noorden, oosten en westen van de stad. In
1920 was het Plan Zuid van Berlage ontwikkeld. Wat je ziet in die tijd, is dat er behoefte
ontstond aan plannen waarmee je ook echt wat kon.
Plan Zuid Amsterdam begon rond 1920, ‘van de Amstel tot de Schinkel’. Op het huidige
Victorieplein verrees de eerste wolkenkrabber. Zie:
https://www.youtube.com/watch?v=VbfCZ3gZ7dk
Wat leert ons de ruimtelijke ontwikkeling van Amsterdam? Eerst die grachtengordel,
verval van de steden, toen de behoefte om heel actief als overheid op te treden, om
de woonomstandigheden van mensen te verbeteren, te zorgen voor hygiëne etc. Na
1900 zie je in Amsterdam de ontwikkeling in zuidelijke, noordelijke en westelijke
richting meer planmatig gebeuren (in tegenstelling tot de grachtengordel, wat zich,
vooral in het begin, vooral organisch ontwikkelde). Er bestaat dus ook meer behoefte
om die plannen ook daadwerkelijk te kunnen realiseren en dat vraagt om juridische
instrumenten. Die planning was mogelijk dankzij overheidseigendom, verworven via
onteigening en vervolgens gronduitgifte.
In 1901 was er ook een Woningwet in werking getreden:
- Verplichting voor gemeenten met meer dan 10.000 inwoners een uitbreidings-
plan vast te stellen (stratenplan);
- Mogelijkheid daarin bouwverbod op te nemen voor straten en wegen bestemde
gronden;
- Echter verder nog niet voorzien in mogelijkheid bestemmingen aan te geven.
Hieraan was wel behoefte.
Woningwet 1901 (bouwkundige instrumenten):
- Verplichting voor gemeenten voorschriften voor bouwen woningen vast te
stellen (bouwverordening);
- Bouwvergunningvereiste, maar alleen gekoppeld aan de bouwverordening, niet
aan uitbreidingsplan.
Het uitbreidingsplan (zoals dat toen heette) had nog niet de functie van het huidige
bestemmingsplan. Het was eigenlijk niet meer dan een inrichtingschets en alleen voor
wegen en straten kon je een bouwverbod opnemen. Na 1920 ontstond de behoefte
het uitbreidingsplan te gebruiken als een instrument voor ruimtelijke planning en daarin
bestemmingen op te nemen. De Woningwet 1901 bevatte hiertoe aanvankelijk geen
mogelijkheid. De gebieden voor straat bestemd, daar mocht je niet aan komen, maar
verder kon de gemeente niet verhinderen dat er bouwplannen kwamen voor
woningbouw afwijkend van wat de gemeente wilde. Of dat, met een perceel waarvan
de gemeente dacht dat daar woningen moesten komen, daar iets heel anders ging
gebeuren. Het uitbreidingsplan bood die mogelijkheid nog niet. Of beter gezegd, de
Woningwet bood nog niet de mogelijkheid om in een uitbreidingsplan woon-
bestemmingen op te nemen en juridisch te kunnen verhinderen dat daar iets anders
met die grond gebeurde dan het ontwikkelen van woningen.
In 1921 werden belangrijke stappen voorwaarts gezet. De Woningwet werd gewijzigd:
- Uitbreidingsplan moet bestemming aangeven van de daarin begrepen gronden
(dus meer algemeen, niet alleen straten en wegen, maar ook woningen,
4