Hc 1
Embryogenese = van bevruchting tot embryo
Na 8 weken begint foetale fase.
Differentieel = verschillend
Expressie = het tot uiting komen
16-64 cellen dus embryo is morula morula stadium
Cellen beginnen de differentiëren, cellen verschillen blastocist/blastula
Eind 1e week na bevruchting embryo breekt uit blastula, dan kan het gaan innestelen in
baarmoederwand. Binnen dat bolletje gaat het embryo zich ontwikkelen.
Embryologie, een voortschrijdende wetenschap
• Vanaf 1900: morfologie, anatomische benadering, observaties, vergelijkende studies,
evolutionaire verbanden, geboortedefecten.
• Eind 20e eeuw: experimentele embryologie zoals cel migratie, “fate en lineage” studies,
kuiken - kwartel donor experimenten op basis van uniek heterochromatine in kwartel,
transplantatie (graft).
• Vanaf jaren `60: teratologie: bijv. thalidomide (softenon); stoffen kunnen de placenta
passeren en negatieve effecten hebben op het zich ontwikkelende kind.
• Vanaf jaren `90: moleculaire benadering, genetische modificatie: reporter genen,
fluorescente probes, transgene muizen, knock-out, knock-in, antisense, RNA interferentie
(RNAi)
ontrafeling van de rol van individuele genen en hun interactie met omgevingsfactoren.
Celbiologie:
• Elk organisme bestaat uit een grote gemeenschap (5x10 13) van samenwerkende cellen.
• Op basis van erfelijke informatie uit de celkernen worden eiwitten gevormd die deze
samenwerking mogelijk maken.
• Afhankelijk van de definitie, bestaan er 200 tot 400 verschillende celtypen in het menselijk
lichaam.
• Fibroblasten = bindweefselcellen
, 1. Nucleolus (kernlichaampje) komt alleen voor bij eukaryote cellen In de nucleoli wordt
namelijk rRNA (ribosomaal RNA) aangemaakt, dat vervolgens ribosomen aanmaakt die
zorgen voor de synthese van eiwitten (translatie). Verder bevatten de nucleoli ook veel losse
mRNA (messenger RNA) fragmenten om de genetische code van het DNA op over te
schrijven zodat deze met hulp van ribosomen op het ruw endoplasmatisch reticulum,
"vertaald" kan worden naar bepaalde eiwitten.
2. Celkern (nucleus) DNA ligt erin (genetische informatie)
3. Ribosoom bestaan uit rRNA (ribosomaal RNA) en eiwitten
4,10,12 Vesikel, vacuole, lysosoom blaasje
Lysosoom afbraak van blaasjes die partikels of oudere celdelen. Blaasjes die partikels, ingenomen
door fagocytose of pinocytose, of oudere celdelen verteren, zodat de afbraakproducten hergebruikt
of veilig uitgescheiden kunnen; gemaakt door Golgi apparaat.
5. Ruw endoplasmatisch reticulum eiwitsynthese (translatie), transport naar Golgi
6. Golgi-apparaat eiwitten ombouwen (modificeren), opslaan en inpakken in blaasjes voor
transport.
7. Cytoskelet vorm, bewegelijkheid en stevigheid van de cel bestaat uit polymeren
(microtubili, microfilamenten, intermediaire filamenten) polymeren van eiwitten in cellen
(cyto) die samen zorgen voor stevigheid, vorm en beweeglijkheid. (Polymeer: molecuul
bestaande uit veel delen (poly-meros)); a) microfilamenten (kleine strengen bijv. actine), b)
microtubuli (kleine buisjes opgebouwd uit tubuline) en c) intermediaire filamenten.
8. Glad endoplasmatisch reticulum transport naar Golgi, synthese van (fosfo)lipiden en
steroïden en ontgifting (detoxificatie).
9. Mitochondrion energiecentrale, oxidatie glucose (citroenzuurcyclus) en daarbij ATP
verkregen, oppervlakte vergroting door schotjes die erin zitten (cristae).
, 11. Cytosol Tot cytosol behoort het cytoskelet. Cytosol bestaat voornamelijk uit water met
daarin eiwitten die de processen in de cel aansturen, zoals glycolyse en signaaltransductie
stapvolgorde en het aanmaken van intracellulaire receptoren. Cytoplasma is cytosol met alle
organellen.
13 Centriool nodig om chromosomen uit elkaar te trekken. Een Centriool is een organel
zonder membraanstructuur dat voorkomt in alle dierlijke cellen, altijd per twee of
centrosoom. Hierbij staat het ene centriool loodrecht op het tweede. Het voorkomen van
centriolen loopt terug tot bij de gisten (onder andere Saccharomyces cerevisiae), bij cellen
van hogere planten worden centriolen daarentegen niet aangetroffen. Centriolen spelen een
belangrijke rol bij de celdeling, hierbij verdubbelen ze en begeven ze zich elk naar een
tegenovergestelde kant van de cel. Van hieruit kunnen ze elk, met behulp van de
eiwitdraden, de helft van de 46 chromosomen (dus 23 paar chromosomen, bestaande uit 92
chromatiden) afzonderen, waarna de cel zich kan delen en de moedercel twee dochtercellen
voortbrengt. Een centriool heeft de vorm van een cilindertje, opgebouwd uit negen groepjes
van drie microtubuli (buisjes) die gerangschikt zijn als de schoepen van een watermolen.
De centriolen kunnen ook orgaantjes bevatten die de trilharen en zweepdraden aanmaken.
Trilharen in onder andere de slijmwegen en zweepdraden zijn de 'staartjes' aan de
mannelijke zaadcellen.
Vormbepaling: morfologische embryonale ontwikkeling
- Cel deling (proliferatie)
- cel moet verplaatsen = cel beweging (migratie)
- celtype bepaling (specificatie en differentiatie)
aansturing/ signalering: moleculaire embryonale ontwikkeling
- Aansturing/signalering, cellen moeten instructiekrijgen om iets te gaan doen
- Signaalstoffen zijn eiwitten. In erfelijk DNA ligt info om eiwit te maken. Signaalstoffen
beïnvloeden celgedrag
Eiwitten hebben meerdere functies in cel:
- Bouwstenen voor celstructuren
- Katalyseren (versneld laten verlopen) van chemische reacties, enzymen
- Regulatie van genexpressie DNA/RNApolymerase
- Regulatie van cel-beweging
- Regulatie van cel-communicatie
Antilichamen - zijn gespecialiseerde eiwitten die betrokken zijn bij de verdediging van het lichaam
tegen antigenen (vreemde indringers). Ze kunnen door de bloedbaan reizen en worden door het
immuunsysteem gebruikt om bacteriën, virussen en andere vreemde indringers te identificeren en te
verdedigen. Een manier waarop antilichamen antigenen tegengaan, is door ze te immobiliseren,
zodat ze door witte bloedcellen kunnen worden vernietigd.
Contractiele eiwitten - zijn verantwoordelijk voor beweging. Voorbeelden hiervan zijn actine en
myosine. Deze eiwitten zijn betrokken bij spiercontractie en beweging.
Enzymen - zijn eiwitten die biochemische reacties mogelijk maken. Ze worden vaak katalysatoren
genoemd omdat ze chemische reacties versnellen. Voorbeelden omvatten de enzymen lactase en
, pepsine. Lactase breekt de suikerlactose in melk af. Pepsine is een spijsverteringsenzym dat in de
maag eiwitten in voedsel afbreekt.
Hormonale eiwitten - zijn boodschapper-eiwitten die helpen bepaalde lichamelijke activiteiten te
coördineren. Voorbeelden omvatten insuline, oxytocine en somatotropine. Insuline reguleert het
glucosemetabolisme door de bloedsuikerspiegel te regelen. Oxytocine stimuleert contracties bij
vrouwen tijdens de bevalling. Somatotropine is een groeihormoon dat de eiwitproductie in
spiercellen stimuleert.
Structurele eiwitten - zijn vezelig en vezelig en bieden ondersteuning. Voorbeelden hiervan zijn
keratine, collageen en elastine. Keratines versterken beschermende bedekkingen zoals haar, pennen,
veren, hoorns en snavels. Collagenen en elastine bieden ondersteuning voor bindweefsels zoals
pezen en ligamenten.
Opslagproteïnen - bewaar aminozuren. Voorbeelden hiervan zijn ovalbumine en caseïne.
Ovalbumine komt voor in eiwitten en caseïne is een op melk gebaseerd eiwit.
Transporteiwitten - zijn dragereiwitten die moleculen van de ene plaats naar de andere door het
lichaam verplaatsen. Voorbeelden hiervan zijn hemoglobine en cytochromen. Hemoglobine
transporteert zuurstof door het bloed. Cytochromen werken in de elektrontransportketen als
elektrondragereiwitten.
Eiwitstructuur
Er zijn vier niveaus van eiwitstructuur. Deze niveaus onderscheiden zich van elkaar door de mate van
complexiteit in de polypeptideketen (gekoppelde aminozuren). De vier niveaus van eiwitstructuur
zijn primaire, secundaire, tertiaire en quaternaire structuur. Een enkel eiwitmolecuul kan een of
meer van deze eiwitstructuurtypen bevatten. De structuur van een eiwit bepaalt zijn functie.
Collageen heeft bijvoorbeeld een super opgerolde spiraalvormige vorm. Het is lang, vezelig, sterk en
lijkt op een touw. Deze structuur is geweldig om ondersteuning te bieden. Hemoglobine daarentegen
is een bolvormig eiwit dat gevouwen en compact is. De sferische vorm is handig voor het
manoeuvreren door bloedvaten.
Eiwitsynthese.
Eiwitten worden in het lichaam gesynthetiseerd via een proces dat translatie wordt genoemd.
Translatie vindt plaats in het cytoplasma en omvat de translatie van genetische codes,
geassembleerd tijdens DNA-transcriptie, in eiwitten. Celstructuren die ribosomen worden genoemd,
helpen deze genetische codes te vertalen in polypeptideketens die verschillende modificaties
ondergaan voordat ze volledig functionerende eiwitten worden.
Normale cel (diploide cel (2n) heeft 46 chromosomen
Haploide cel (geslacht) heeft 23 chromosomen
DNA is een helix, dubbelstreng, complementair
DNA: De(s)oxyribonucleïnezuur
- drager van erfelijke informatie, van generatie op generatie.
- bevat genen die coderen voor de aanmaak van eiwitten.
- polymeer opgebouwd uit nucleotiden, bestaande uit deoxyribose (suiker)
en fosfaatgroepen (samen: de leuning) en stikstofbasen (treden).
- dubbelstrengs; complementaire stikstofbasen vormen paren.
Chromosoom:
- dubbelstrengs DNA molecuul (46 in een diploïde humane cel).