Bewustzijnsfilosofie
HC 1 Dualisme H1 + H2
Wat is bewustzijn?
Er wordt een initiële indeling gemaakt over wat bewustzijn is:
1. Bewuste ervaringen
We zijn ons bewust van ervaringen/werkelijkheid (quale/qualia) van bijvoorbeeld geuren en
smaken. Quale/what-it-is-likeness: ervaring van bijvoorbeeld geuren en smaken/kwalitatieve
aspecten van ervaringen.
2. Cognitie
Propositionele attitudes (PA’s) zijn houdingen/attitudes t.o.v. een propositie. Een propositie
is de betekenis van een zin.
Bijvoorbeeld: ‘I like coffee’ en ‘Ik hou van koffie’ betekenen beide hetzelfde (propositie), een
PA zou zijn dat je bijvoorbeeld weet en geloofd dat ik van koffie hou.
PA’s gaan daadwerkelijk ergens over, dus deze hebben intentionaliteit/aboutness. Deze PA’s
gaan altijd over iets en dit zijn discrete entiteiten. D.w.z. dat de verandering van de ene
attitude geen effect heeft op een andere attitude.
3. Emoties
Een emotie is een combinatie van een ervaring en een cognitieve toestand. Hieruit kan
geconcludeerd worden dat een emotie dus zowel een kwalitatief karakter heeft, als ook
intentionaliteit.
Het algemene probleem
1. Hoe verhouden ervaringen zich tot de rest van de fysische wereld?
2. Hoe verhouden cognitieve toestanden zich tot de rest van de fysische wereld?
3. Hoe verhouden emoties zich tot de rest van de fysische wereld?
Omdat deze drie mentale toestanden gekenmerkt worden door twee eigenschappen, kunnen deze 3
problem gereduceerd worden naar 2 problemen.
1. Hoe verhouden qualia zich tot de rest van de fysieke wereld?
2. Hoe verhoudt intentionaliteit zich tot de rest van de fysieke wereld?
Als je weet hoe ervaringen in de wereld passen en hoe cognitieve toestanden in de wereld passen,
dan weet je dat ook voor emoties.
Substantie-dualisme (René Descartes)
Substantie-dualisme: de geest bestaat onafhankelijk van het lichaam en het lichaam bestaat
onafhankelijk van de geest.
Een substantie is iets wat op zichzelf kan bestaan. Substantie-dualisme stelt dat er twee substanties
zijn, namelijk:
1. Res cogitans (de denkende substantie) -> denken
2. Res extensa (de uitgebreide substantie), materiële wereld -> uitgebreidheid (3D): plaats
innemen in de ruimte
Radicale twijfel
Alle overtuigingen waarover te twijfelen valt, worden niet langer als kennis beschouwd. Hij kon niets
of niemand als bron van kennis beschouwen, als hij hier ooit door bedrogen was. Descartes kon dus
zijn leraren en zijn zintuigen niet meer als bron van kennis beschouwen.
Malin genie: ookwel een ‘boze geest’ genoemd die ervoor zou zorgen dat het voor Descartes lijkt dat
hij bestaat.
1
,Cogito ergo sum: ‘Ik denk, dus ik ben’. Als je twijfelt, dan denk je na. En als je nadenkt, dan moet je
wel bestaan, want hoe kan het anders dat je kan denken?
Helder en duidelijk inzicht
Descartes ziet helder en duidelijk in dat hij een denkende substantie is, omdat hij denkt.
Hij stelde dat God bestaat en dat God goed is. Hieruit blijkt dat God hem niet bedriegt, dus heeft
Descartes een lichaam en is hij een res cogitans en een res extensa.
Het interactieprobleem/Patrick Swazye Probleem
Hoe kunnen lichaam en geest met elkaar interacteren, ofwel hoe kan de geest met de
fysieke/uitgebreide (res extensa) wereld interacteren?
Prinses Elisabeth van Bohemen stelde de vraag: ‘Hoe kan de ziel van een persoon de ‘spirits’ van zijn
lichaam aansturen om vrijwillige acties te ondernemen?’. Ofwel: ‘Hoe kan het dat de geest met de
fysieke wereld interacteert?’ Spirits: kleinste materiële deeltjes in een mens.
Descartes stelt dat er duidelijk twee substanties zijn, maar aan de andere kant stelt hij dat we niet
gelijk zijn aan een zeeman op een schip, maar interacteren het lichaam en de geest. Als het schip van
een zeeman schade oploopt, voelt de zeeman hier niks van. Maar als een mens schade oploopt aan
zijn lichaam, werkt dit wel door tot in de geest. De interactie vond volgens hem plaats in de
pijnappelklier.
Oplossingen:
1. Occasionalisme
Alleen God is de ware oorzaak van dingen in de wereld en niet de mens zelf. De wens of
gedachte om bijvoorbeeld je been te bewegen is de gelegenheid (occasion) voor God om dit
te bewerkstelligen. ‘Een occasional cause is een gebeurtenis, wat een occasion/gelegenheid
voor God is, om een andere gebeurtenis plaats te laten vinden.’
2. Parallelisme
Bijvoorbeeld twee klokken die synchroon aan elkaar lopen, komt doordat deze zo zijn
gemaakt. Hetzelfde geldt voor lichaam en geest. Als we willen spreken en onze tong
beweegt, betekent dit nog niet dat er hiertussen een causaal verband is. De wens en de
beweging hangen beide af van God, die de mentale en fysieke wereld zo heeft gemaakt dat
deze synchroon aan elkaar lopen.
Het interactieprobleem wordt vervangen door een ander probleem; hoe doet God dit dan?
2
,HC 2 Idealisme & Behaviorisme H3 + H4
H3 Idealisme (Berkeley)
Berkeley (empirisme) stelde dat het interactieprobleem makkelijk uit te leggen is: er is maar één
substantie, namelijk de geestelijke substantie en dus niet de res extensa. Dit is een vorm van het
monisme.
Idealisme: alles zijn ideeën. Er bestaat substantie, maar de waarneming hiervan is afhankelijk van hoe
een individu dit interpreteert.
Esse est percipi: ‘Zijn is waargenomen worden’.
Bijvoorbeeld een taart bestaat volgens Berkeley alleen als deze door iemand waargenomen wordt.
Maar hoe zit het dan als er niemand is om deze taart waar te nemen? Is deze taart dan opgehouden
met bestaan? Volgens hem zou er dus een geestelijke entiteit moeten zijn die deze taart waarneemt,
wanneer niemand anders dit doet. Deze geestelijke entiteit zou God zijn, omdat hij alles ziet. Hieruit
kan weer geconcludeerd worden dat God dus wel zou moeten bestaan.
Secundaire eigenschappen
Berkeley gaat ervan uit dat we geen substantie kunnen
zien. Maar wat zie je dan wel? Hij stelt dat wat men ziet
eigenschappen zijn zoals geuren, kleuren en smaken
(secundaire eigenschappen).
Deze secundaire eigenschappen zijn afhankelijk van onze
eigen waarnemingen. Bijvoorbeeld kleuren bestaan dus
alleen wanneer deze waargenomen worden.
Er bestaan ook primaire eigenschappen die wel
onafhankelijk van onze waarneming kunnen bestaan. Een voorbeeld hiervan is grootte of hoogte.
Grootte of hoogte is dus niet afhankelijk van onze waarneming of ze wel of niet bestaan.
Desondanks stelt Berkeley dat grootte en hoogte toch wel afhankelijk zijn van hoe wij het
waarnemen. Een boom kan groot zijn voor een muis, maar minder groot of zelfs klein voor een
giraffe. Hieruit kan dus geconcludeerd worden dat ook grootte en hoogte (net als al het andere)
secundaire eigenschappen zijn. Toch is deze redenering niet helemaal correct. Of iets groot of klein
is, is afhankelijk van de waarnemer, maar de grootte of hoogte is dat niet. Dit is namelijk objectief te
meten.
H4 Behaviorisme
Volgens het behaviorisme wordt er alleen gekeken naar waarneembare zaken, in dit geval gedrag.
Ook stelden zij dat ‘we geen onobserveerbare mentale entiteiten kunnen accepteren en dus ook
geen woorden mogen gebruiken die naar dat soort niet waarneembare zaken verwijzen’.
2.1 Psychologisch behaviorisme
Deze vorm van behaviorisme is hetzelfde als methodologisch behaviorisme. Wetenschap (van de
psychologie) moest objectief worden en dus gericht zijn op het documenteren van stimulus respons
correlaties. Onder andere Skinner stelde dat de menselijke gedachte gelijk staat aan menselijk
gedrag. Ook Watson (introspectie) sloot aan bij dit idee. Volgens hem kan gedrag beschreven,
voorspelt en gemanipuleerd worden. Zijn conclusie was dan ook dat mensen te manipuleren zijn.
Ook meende hij dat alle emoties uiteindelijk in stimulus-responsies correlaties uitgelegd kunnen
worden.
Het dilemma
Aan de ene kant wordt er door psychologen het gedrag bestudeerd, waarna dit gekoppeld wordt aan
de geest. Maar volgens behavioristen zou de geest eigenlijk niet moeten bestaan.
3
, 2.2 Filosofisch behaviorisme
Filosofen hadden een aantal redenen om behavioristische ideeën te gebruiken. Het filosofisch
behaviorisme wordt ook wel het analytisch behaviorisme of linguïstisch behaviorisme genoemd.
Volgens Gilbert Ryle was het dualisme zeer onwetenschappelijk te noemen. Het was conceptueel
incoherent en dat kan in de wetenschap niet geaccepteerd worden.
Normaal gesproken wordt er een verschil gemaakt tussen bewuste wezens en niet-bewuste wezens
of dingen op basis van het gedrag. Het is dus beter om naar gedrag te kijken dan te accepteren dat er
zoiets bestaat als een immateriële geest. Het zou enkel gaan om disposities en de geest is niet meer
dan een verzameling van disposities. Volgens Ryle is een dispositie een gedragspatroon dat iets of
iemand zal vertonen onder bepaalde omstandigheden. Ook stelde hij dat om te bepalen of iemand
een hypocriet is er gekeken moet worden naar het gedrag van iemand (disposities) en niet naar wat
iemand gelooft.
Ryle stelde dat de geest niets meer is dan een verzameling gedragsdisposities. Hiermee bedoelt hij
dat onder bepaalde omstandigheden iemand bepaald gedrag vertoont.
Categoriefout
Bijvoorbeeld iemand krijgt voor het eerst een rondleiding op een universiteit. Hij krijgt onder andere
de collegezalen te zien, alle gebouwen en de bibliotheek. Na de rondleiding vraagt de persoon
zichzelf af waar de universiteit nou eigenlijk is. In dit geval is er sprake van een categoriefout. Deze
persoon denkt dus dat de universiteit een aparte categorie is, waardoor er een nepprobleem
ontstaat.
Als je denkt dat naast de gedragsdisposities iemand nog een aparte geest heeft, maak je volgens de
behavioristen eenzelfde categoriefout. Als je dit niet inziet, ga je jezelf ten onrechte afvragen hoe de
geest het lichaam kan beïnvloeden en bepaald gedrag kan veroorzaken.
Logisch positivisme
Deze personen wilden een verschil maken tussen wetenschappelijke en onwetenschappelijke taal,
wat hetzelfde verschil is als het verschil tussen betekenisvolle zinnen en betekenisloze zinnen. Deze
logisch positivisten waren empiristen. Dit betekend dat elke wetenschappelijke of betekenisvolle zin
uiteindelijk gerelateerd moet kunnen worden aan publiekelijk observeerbare zaken, waardoor we
dus geen subjectieve psychologie zouden moeten hebben.
2.3 Problemen met behaviorisme
Wat doet bijvoorbeeld ‘de denker’? Deze persoon zit stil en doet niks wat observeerbaar is. Maar als
hij aan het denken is, is hij wel wat aan het doen. Maar wat dan?
1. Disposities zijn niet oneindig te definiëren, waardoor het dus niet equivalent is aan de
betekenis
2. Kiespijn doet zeer, waardoor de parafrase wel ‘loss of meaning’ of betekenisverlies heeft
Dit tweede probleem wordt meestal als fataal gezien voor het behaviorisme. Het behaviorisme
neemt de wetenschap wel serieus, maar dit neemt het mentale (de geest) niet serieus.
Maar toch was het behaviorisme wel beter dan het substantie-dualisme en het idealisme. Ondanks
deze problemen gaf men het dus niet op, wat verandere door de opkomst van de identiteitstheorie.
4