Media-effecten colleges samenvatting Charlotte van der Woning
Hoorcolleges 1 t/m 7 inclusief alle kennisclips
Hoorcollege 1 - Inleiding media-effecten
- Sommige media hebben een beetje effect op sommige mensen onder bepaalde
omstandigheden. Er zijn heel veel mitsen en maar-en van de effecten van media.
- Onderzoeken; weten wat werkt en wat niet werkt en bij wie en onder welke
omstandigheden. Altijd met twee (of meer) groepen, zodat je verschil kan zien. Hoe groter de
onderzoeksgroep, hoe beter. Kijken naar fysieke effecten door bijvoorbeeld voor de tijd
hartslag en bloeddruk etc. meten en na de tijd ook. Of bijvoorbeeld triggers laten zien en dan
meten hoe ze reageren. Wat wil je onderzoeken? Wat is agressief gedrag? Meetbaar maken
(operationaliseren) wat je wil onderzoeken, daarna kan je criteria opstellen.
- Op het moment dat je mensen wil laten zien hoeveel er bewerkt (denk aan Donald Trump
fotoshoppen tot vrouw) kan worden, worden ze minder negatief beïnvloed
- Gevolg van mensen die zelf kunnen fotoshoppen: ze gaan de kleine dingetjes zoals puistjes of
oneffenheden weg fotoshoppen en vinden hun ideaalbeeld van zichzelf mooier. Ze worden
daarna dus onzekerder. Vrouwen zijn hier gevoeliger voor. Mannen kijken meer naar
prestaties in plaats van uiterlijk.
- Denk aan vrouw foto laten zien van een vrouw (mooie vrouw/leuke outfit), of mannen foto
laten zien van een man (waarom moet ik hier naar kijken/iets van vinden/is dit test of ik
homo ben?)
- Variabelen die invloed hebben op media-effecten:
o Geslacht
o Agressie, schoonheidsidealen, seksdrift, empathie, angst, voorkeur media inhoud,
communicatie, voorkeur voor content
o Leeftijd
o Geduld, interesses, impuls controles, aandachtspanne, belevingswereld, geluid, kleur
o Opleidingsniveau/intelligentie
o Keuze van media, interesses, boeken, taalgebruik, begrijpen van boodschap,
bewustzijn, beïnvloedbaarheid, geloven/facts checken, vocabulaire
o Mediawijsheid
Hoe media werken en wat hun doelen zijn, filters, algoritmes van Facebook
bijvoorbeeld, reclame en ads op sociale media, mensen weerbaar maken tegen
negatieve invloed van media
o Persoonlijkheid
Wordt gevormd in je kindertijd, deel is erfelijk en deel is aangeleerd. De Big Five test
deelt hem in 5 hoofdkenmerken:
Openheid voor ervaringen graag nieuwe dingen proberen, progressief,
vaker nieuwe content in media
Extraversie heel hartelijk en open en druk, snel en veel praten, veel
sociale contacten, extravert
Neuroticisme hoe jij reageert op negatieve prikkels zoals angst of stress
Consciëntieusheid hoe goed heb jij je shit voor elkaar? Plannen, dingen
op tijd af hebben, hou jij je aan afspraken etc.
Aangenaamheid hoe graag willen mensen met jou samenwerken?
Teamwerker of liever zelfstandig werken
, Hoorcollege 2 – Kinderen en de media
- Objectpermanentie
Je ziet iets niet maar het is er wel. Wat baby’s bijvoorbeeld niet hebben met kiekeboe. Baby’s
of kleine kinderen en sommige dieren hebben geen objectpermanentie. Denk aan filmpje
met komkommer onder kokosnoot of filmpje met hond en deken verdwijning.
- Piaget theorie over de ontwikkeling van kinderen in stadia:
1. Sensomotorische fase (0-2 jaar)
Ontwikkeling motoriek, zintuigen, geheugen, nog géén objectpermanentie
2. Pre-operationele fase (2-7 jaar)
o Ontwikkeling taal eerst klanken, dan woorden, zinnen, uitspraak (voorbeeld:
‘kangoeroe’ klonk als ‘kankerhoer’)
o Ontwikkeling fijne motoriek denk aan van Duplo naar Lego
o Ontwikkeling ego
The mirror test—sometimes called the mark test, mirror self-recognition (MSR)
test, red spot technique, or rouge test:
Denk aan stip op dierenkop en spiegel of kind die neus aan moet wijzen. Dit
heeft ook te maken met de mate van individualisme en cultuurgebonden. Als je
heel erg in een collectivistisch land leeft, dan duurt het langer.
o Animisme kinderen denken dat levenloze objecten een geest hebben.
Soort van personificatie, bijvoorbeeld dat de wind een eigen mening en gevoel
heeft.
o Denken kenmerkt zich door egocentrisme en centratie
Egocentrisme Wat wil een kind zelf? (Bob kreeg Barbies voor verjaardag)
Centratie focussen op één aspect i.p.v. groter geheel (glimmende drol of
kinderboekje regenboogvis, of Kirsten lijkt op fotomodel door blond haar)
o Ontwikkeling begrip conservatie (hoeveelheid blijft hetzelfde)
Piaget’s Conservation Task → iets kan meer lijken, terwijl de hoeveelheid
hetzelfde is. Denk aan lang glas lijkt meer i.p.v. lager dikker glas.
Denk ook aan voorbeeld van snoep verdelen Kirsten met kind. Allebei twee
stukjes, dus eerlijk verdeeld. Maar dat de ene groter zijn dan de andere snappen
ze niet.
3. Concreet operationele fase (7-12 jaar)
Ontwikkeling van reversibiliteit proces kan je in gedachten omdraaien
Ontwikkeling van decentratie je kan je op meerdere aspecten tegelijk richten
Ontwikkeling van logica de relatie begrijpen tussen tijd, afstand en snelheid
4. Formeel operationele fase (12+ jaar)
Het denken komt los van het concrete (abstract denken ook in theorie en hypotheses)
Leren logisch denken, leren verbanden leggen en conclusies trekken (oorzaak/gevolg)
Kinderen hebben ook media voorkeuren (programma of device)
Aanpassen aan ontwikkelingsniveau (optimale niveau van stimulatie). Je moet precies weten in welke
fase ze zitten, want anders is iets snel saai.
- 0-2 jaar
Felle kleuren, muziek, bewegende objecten, gezichten
Kinderen kunnen vaak maar één ding tegelijkertijd waarnemen (centratie)
Verhaal is minder relevant, vaak korte fragmenten (reclames, liedjes) door aandacht tekort
Teletubbies, Bumba Baloe, Nijntje, Dribbel, Dikkie Dik
- 2-5 jaar
Vriendelijke fantasiefiguren en vertrouwde contexten. Educatief karakter vanaf een jaar of 4,
zoals Engelse woordjes. Voorkeur voor inhoud/verhaallijn. Imiteren van inhoud (denk aan
reclame nazingen). Herhaling geeft ‘macht’/zekerheid/structuur (dat kind weet wat er gaat
komen). Scheidslijn fantasie en realiteit is slecht (reality monitoring), veel fantaseren.