Bodemkunde
Bodemclassificatiecodes:
bgMn53CvIII
1. 1 of 2 cursieve of onderstreepte letters : toevoeging over de aard van de bovengrond
2. 1 kleine letter: meestal horend bij het symbool van de bodemsubgroep
3. 1 HOOFDLETTER: geeft hoofdklasse van de legenda aan, soms aangevuld met 2 de hoofdletter
(MO)
4. 1 kleine letter: iets zeggend over de aard van de ondergrond
5. 1 cijfer: geeft bouwvoorzwaarte of zandgrofheid aan
Bouwvoorzwaarte: van laag naar hoog = van lichte zavel naar zware klei
Zandgrofheid: van laag lutumgehalte = grof zand naar hoog lutumgehalte = fijner zand
6. 1 cijfer: geeft profielverloop of leemgehalte aan
7. 1 HOOFDLETTER: geeft kalkverloop aan
8. 1 of 2 cursieve letters: toevoeging over aard van de ondergrond
9. 1 Romeins cijfer: geeft grondwatertrap aan
Geomorfologische classificatiecodes:
22R21dl()
1. 1 cijfercombinatie: geeft reliëf aan
2. 1 HOOFDLETTER: geeft hoofdvormgroep van de bodem aan
3. 1 cijfer: geeft ontstaanswijze aan
4. 1 cijfer: geeft in combinatie met ontstaanswijze en hoofdvormgroep de subvormgroep aan
5. 1 lettercombinatie: geeft eventuele bedekking aan
6. 1 code tussen (): geeft huidig actief morfologisch proces aan. In dit geval leeg omdat er geen
actief proces is.
Lithostratigrafie:
Ordening van lithostratigrafische eenheden gebasseerd op 4 milieus:
1. Marien (zeeafzetting)
2. Fluviatiel (rivierafzettingen)
3. Glaciaal (afzettingen gevormd door het landijs)
4. Restgroep van lokale afzetting veenafzetting en gesteenten
Mariene afzettingen
formatie van Naaldwijk
de formatie van Naaldwijk omvat de mariene afzettingen (oude en jonge zeeklei, zeezand inclusief
duinen)
fluviatiele afzettingen
formatie van Echteld
omvat de holocene rivierkleigronden. Aangetroffen bodems zijn op hooggelegen plaatsen
ooivaaggronden, op laaggelegen plaatsen poldervaaggronden en drechtvaaggronden
,formatie van Kreftenheije
omvat de pleistocene afzettingen (oude rivierklei) van het rijn-systeem voornamelijk zand en grind in
ondergrond. Later ook klei en zavel afgezet. In geulen ontwikkeld tot poldervaaggronden op
terrassen tot ooivaaggronden.
Formatie van Beegden
Bevat alle holocene en pleistocene Maas-afzettingen. De holocene afzettingen ontwikkeld tot
poldervaaggronden en ooivaaggronden. Pleistocene tot radebrikgronden en daalbrikgronden.
Glaciale afzetting
Formatie van Drenthe
Belangrijkste afzetting van formatie van Drenthe is keileem. Maar deze is afgedekt met dekzanden
(formatie van Boxtel). Belangrijkste voorkomende bodems zijn de veldpodzolen.
Formatie van Urk en Formatie van sterksel
Pleistocene zanden door het Rijn-systeem zijn afgezet. In midden Nederland zijn deze afzettingen
door het landijs opgestuwd tot stuwwallen. Holtpodzolgronden en vorstvaaggronden zijn ontwikkeld
in deze gelaagden.
Lokale afzettingen
Formatie nieuwkoop
Veen
Formatie van Boxtel
De formatie van Boxtel omvat de pleistocene en holocene windafzettingen en de hieraan
gerelateerde afzettingen in het pleistocene gebied.
Podzolgronden zijn gronden met een duidelijke podzol-B-horizont en een A-horizont dunner dan
50 cm. Ook is er een groep bodems die door eeuwenlange plaggenbemesting een A-horizont dikker
dan 50 cm heeft verkregen. Deze worden ook niet tot de podzolgronden, maar tot
de eerdgronden gerekend: meestal zijn het bruine of zwarte enkeerdgronden. Podzolen die na de
bodemvorming zijn overstoven of overslibd, met veen overgroeid, of met een dunne veenlaag én een
dun klei- of zanddek zijn bedekt, worden alleen tot deze groep gerekend als deze bovengrond dunner
dan 40 cm is.
dekzand, löss, periglaciaal, dekzandruggen, podzolen, beekdalen, plaggenbodems, stuifzanden,
meanderd, vlechtend, anastomoserend, stroomgordel, oeverwal, kom, crevasse, avulsie, donk, uiterwaard
eutroof, mesotroof, oligotroof, veenmos, veenkoepel, laagveen, hoogveen, meerstal, cope-ontginning, mineralisatie, vervening,
zetwal, legakker, petgat, kragge, trilveen, moernering, bovenveencultuur, randvervening, boekweitbrandcultuur, veenkoloniën,
bolsterlaag)
strandwallen, getijden, strandvlakte, kwelderwal, oude duinen, transgressie, regressie, basisveen, Hollandveen, kreekrug, poel,
Oudland, Nieuwland, droogmakerijen, verveningsplassen, kwelderbekken, knipklei, kwelderkreek, boezem
zeeklei:
, te onderscheiden in 3 zeeklei landschappen:
1. Het zuidelijke zeekleilandschap: een estuarium met grote getijdenverschillen
2. Het midden nederlandse zeekleilandschap: achter beschermde duinenrij in soort lagune
3. Noordelijke zeekleilandschap: waddengebied met geringe getijden verschillen
Geestgronden: vaak langs de duinen. Afgegraven duinstukken waarvan het duinzand is vermengd
met klei of veen waardoor de grond geschikt is voor bloembollen.
Landschapsecologie
Rivierengebied
Oefenvragen:
Hardhoutooibossen:
a. Komen vooral voor in kommen en wielen
b. Komen vooral voor rondom strangen
c. Worden gedomineerd door populier en wilg
d. Worden gedomineerd door essen en esdoorns.
Welke bewering is juist?
a. Anadrome vissen vermijden stromend water om te paaien
b. Otters (Lutra lutra) leven soms ook in pure zoutwatermilieus, bv in Schotland
c. Bonte strandlopers eten geen wadpieren omdat die te diep in het slik zitten
d. Elzenbroekbos komt in Nederland alleen in laagveenlandschappen voor
Wat onderscheidt een oeverwal van een kom , binnen het rivierenland?
a. Een oeverwal heeft een lagere grondwaterstand en is kalkarmer dan een kom