Hoofdstuk 2: De aarde
Aardas: denkbeeldige as waar de arde om draait. De aarde draait in 24 uur om haar as. De as
staat niet recht maar schuin, onder een hoek van ongeveer 76,5 graden.
Aardbeving: schok die bij het bewegen de aardplaten ontstaan. Bij plaattektoniek ontstaat
wrijvingskracht. Als die te groot wordt, schiet een deel van de aardplaat schoksgewijs door.
aardkorst: buitenste vaste laag van de aarde. De oceaankorst is 5 km dik en de
continentkorst in zo een 25 km dit.
Aardplaattektoniek: bewegen van delen van de aardkorst, die aardplaten genoemd worden.
200 miljoen jaar geleden lagen alle aardplaten tegen elkaar aan. De VS en Europa bewegen 10
- 15 cm per jaar uit elkaar.
Afzettingsgesteente: zie sedimentgesteente.
Benedenloop van een rivier: het eind van een rivier. De benedenloop van de Rijn is in
Nederland.
Bovenloop van een rivier: het eerste deel van een rivier. De Bovenloop van de Rijn is in
Zwitserland.
Breedte: van noord naar zuid. Dichtbij de Noordpool spreek je van hoge breedte, bij de
evenaar spreek je van lage breedte.
Breuklijn: een scheur tussen 2 aardplaten of een scheur op een aardplaat.
Continent: grote aaneengesloten landmassa. De aarde bestaat uit 7 continenten: Noord-
Amerika, Zuid-Amerika, Europa, Azië, Afrika, Antarctica en Australië.
Dag-nacht: periode dat het licht is en de periode dat het donker is. De zon beschijnt de helft
van de aarde.
Dal: een lager geleden deel in een gebergte. In een hooggebergte zijn de meeste dalen door
een gletsjer gevormd. In Zuid-Limburg door riviertjes.
Eb: laagste waterstand bij een oceaan of zee. In een etmaal is het 2x eb. Het duurt 12 uur tot
de volgende laatste waterstand.
Endogene krachten: krachten die van binnenuit op de aarde inwerken. Bijvoorbeeld de
stroming van magma in de mantel, het wegduiken van een aardkorst bij een trog.
Erosie: uitschurende werking van sediment dat door water, wind, ijs of zwaartekracht wordt
meegevoerd. Gletsjers en rivieren hebben gedurende duizend jaren diepe dalen uitgesleten.
Etmaal: 24 uur, de aarde is 1x om zijn as gedraaid.
Exogene krachten: krachten die van buitenaf op de aardkorst werken. Bijvoorbeeld
verwering en erosie.
Fjord: gletsjerdal uit de ijstijd, dat met water is gevuld en dat in verbinding staat met de zee.
Komt bijvoorbeeld voor in de kust van Noorwegen, Schotland, Canada en Nieuw-Zeeland.
Gebergte (vorming): ontstaan van gebieden met veel reliëf (verschillen in hoogte).
Gebergten kunnen ontstaan door kloving van gesteente lagen, zoals bij de alpen. Ook opheffen
en insnijding door erosie zorgt voor gebergtevorming, zoals bijvoorbeeld de Ardennen/ Eifel.
, Geiser: natuurlijke fontein van heet water ontstaan door vulkanische activiteit. Bij een geiser
wordt grondwater hoger dan 100 graden. Als de waterdruk hoog is opgelopen spuit het water
uit de holten naar buiten.
Geografische coördinaten: aanduiding waarmee een bepaalde plek op aarde wordt
aangegeven t.o.v. de evenaar en nulmeridriaan. Elke plek op aarde wordt aangeduid met een
breedte en lengtecoördinaat. Amsterdam ligt op 52 noorderbreedte en 4,5 oosterlengte.
Gesteente: vast materiaal waaruit de aardkorst bestaat. Bijvoorbeeld graniet, kalksteen,
marmer, zand, klei. Ook veen, bruinkool en steenkool.
Gesteentekringloop: kringloop waarbij de drie hoofd gesteente soorten in elkaar over
kunnen gaan. Bijvoorbeeld: stollingsgesteente -> sediment-gesteente -> metamorf gesteente
-> stollingsgesteente
Gletsjer (ijs): ijstong die langzaam naar het lager gelegen dal beweegt. Het ijs van de
gletsjers in de Alpen beweegt gemiddelde 30 - 40 cm per dag.
Halfrond: gebied op aarde ten noorden resp. Ten zuiden van de evenaar. Nederland ligt op het
Noordelijk halfrond.
Horst: omhoog gekomen deel van de aardkorst langs een breuklijn.
Hot Spot: hete plek in de aardmantel, die ondanks de stroming in de magma op dezelfde plek
blijft.
Jaar: wanneer de aarde 1x om de zon is gedraaid. Een jaar duurt 365 dagen en 6 uur, vandaar
dat er een schrikkeljaar ontstaat.
Kalksteen: sedimentgesteente dat bestaat uit kalkskeletten van zeedieren.
Kegelvulkaan: vulkaan die een vorm heeft van een kegel. De stroperige magma is afkomstig
uit de aardkorst.
Krater: opening in een vulkaan. Hieruit komt lava.
Lava: magma dat aan het aardoppervlak is gekomen.
Lengte: van oost naar west.
Löss: lichtbruin gelige windafzetting die bestaat uit heel fijn zand.
Maan: hemellichaam dat om een planeet draait. De aarde heeft 1 maan die in 27 dagen om de
aarde draait.
Magma: vloeibaar gesteente dat zich in of onder de aardkorst bevindt.
Meridiaan: lijn die loopt van de Noordpool naar de Zuidpool. de meridiaan geeft de lengte
graden aan.
Metamorf gesteente: gesteente dat bij hoge temperaturen en hoge druk is omgevormd.
Bijvoorbeeld kalksteen -> marmer -> leisteen.
Middenloop van een rivier: het middenstuk van een rivier.
Oceaan: uitgestrekt zout water gebied dat ligt tussen 2 of meer continenten.
Oceanische rug: gebergte keten van vulkanen op de oceaanbodem, waar de zeebodem uit
elkaar schuift.