2.A.1. Oncologie
Begrippenschema en kanker
1 op de 3 mensen komt in aanraking met kanker gedurende zijn leven. 70% overlijdt aan
gemetastaseerde ziekte.
Bij ongeveer een miljard ongecontroleerd gedeelde cellen is het klinische oncologie. Hoeveelheden
cellen hieronder vallen onder het maaiveld. Klinische oncologie speelt zich dus af op het topje van de
ijsberg.
De incidentie van kanker is stijgende zowel onder mannen als vrouwen. De voorspelling is dat deze
de komende jaren ook toeneemt. Dit heeft te maken met hogere gemiddelde leeftijd en het vaker
diagnosticeren door betere opsporingsmethoden. De prevalentie is het economic burden. Ook dit is
stijgende. De prevalentie gaat richting de 300 000, bij mannen en vrouwen.
Coloncarcinoom heeft een toenemende incidentie. Sinds 2014 is er een
populatiescreeningsonderzoek gestart, voor mensen boven de 55 jaar. Dit zal ook een effect hebben
op incidentie, dit is relevant als mensen daardoor beter kunnen worden behandeld. In de loop der
jaren is de overleving van een patiënt met coloncarcinoom beter geworden. Maar de curves lopen
niet geweldig uit elkaar. Na 5 jaar is nu 60% nog in leven.
Symptomatologie:
- Vroege stadia
- Laat stadium rechter zijde colon
- Laat stadium linker zijde colon
Mammacarcinoom neemt toe wat betreft incidentie, maar sterfte neemt af. In 5 jaar van 80 vaan 87
% overleving gegaan.
Vaak komen vrouwen bij de dokter met bobbeltje in de borst, ingetrokken tepel en veranderde huid.
50-jarigen vrouwen worden opgeroepen voor bevolkingsonderzoek, veel vrouwen worden ook via
deze weg gediagnosticeerd.
Triple diagnostiek is bij altijd vereist:
- Palpatie
- Mammogram
- Punctie
De incidentie van longkanker neemt af bij mannen, maar toe bij vrouwen. Ongeveer 5 a 10 jaar na
einde WOII was er een explosie van longkanker.
Symptomen bij presentatie:
- Hoesten
- Kortademigheid
- Pijn op de borst
, - Bloedhoesten; hemoptysis
- Pneumonitis
- Gewichtsverlies
- Zwakte
- Anorexie
- Koorts
- Anemie
Ieder patiënt heeft recht op een MDO; multidisciplinair overleg.
Inleiding hematologische maligniteiten
Tot 1850 was er geen inzicht in bloedziekten. 1860: Rudolf Virchow introduceert de gedachte dat
cellen delen en andere cellen voortbrengen; analyseert ziek weefsel met microscoop.
Maligne cellen kunnen herkend worden door immuno-antilichamen. CD20 is specifiek voor
lymfeklierkanker, hierop kunnen medicijnen aangepast worden.
DNA en RNA onderzoek is iets van de afgelopen 20 jaar. Grootschalig eiwitonderzoek (proteomics) is
vooral nog voor onderzoeksdoeleinden nuttig, niet voor dagelijkse diagnostiek.
Non-hodgkin lymfoom komt 2000 per jaar voor, hodgkin 300 per jaar. Acute leukemie 750/jaar en
chronische leukemie 800/jaar.
Acute lymfatische leukemie is echt een kinderziekte en hodgkin juist voor volwassenen.
Leukemie is een maligne ontaarding van beenmerg, kan myeloid of lymfatisch zijn. Myelodysplasie is
een voorstadium van acute myeloide leukemie. Lymfomen kunnen hodgkin of non-hodgkin zijn.
Multipel myeloom is een plasmacel tumor in beenmerg, afwijkend immunoglobuline productie
(paraproteine). Myeloproliferatieve ziekten; essentiële trombocytose, etc.
Myeloide stamcel staat boven aan het hematopoiese schema. Bij een genetische fout is er kans op
maligniteit door verkeerde proliferatie en differentiatie. Afhankelijk van het moment waarop het mis
gaat krijg je verschillende soorten kanker. Vroege pre-pre-B-cel: common ALL. Bij een B-cel: non-
hodgkin. Later plasmacel; multipel myeloom (ook rijpe B-cel). Dit geldt ook voor myeloïde
afwijkingen.
Indeling kan ook gaan op een klinische manier; kenmerken, stadium, prognose en effect van
therapie.
Kenmerken zijn gebaseerd op specifieke kenmerken bij morfologie, immunofenotypering, histologie
en moleculair onderzoek. Acute myeloïde leukemie en gerelateerde neoplasmen worden
gekarakteriseerd en geclassificeerd op basis van bepaalde mutaties. Verder zijn kenmerken ook
biologisch gedrag van ziekte en gedragingen tijdens de behandeling. LDH is in bloed te vinden als de
celturnover heel hoog is (kan dus ook bij infecties voorkomen).
Stadium is gebaseerd op vaststaande indelingen. Bedoeld om vast te leggen hoever de ziekte zich
heeft uitgebreid in het lichaam. Indeling van stadium I t/m IV. Stadium IV heeft lymfeklieren boven
en onder diafragma en in extralymfatische weefsels. Daarnaast kan er aan de stadiering A of B
, symptomen gegeven worden. B betekend koorts, nachtzweten, etc., A heeft dit niet. Stadium zegt
iets over de prognose, over welke gebieden behandeld moeten worden, welke behandeling (lokaal of
systemisch) en is ook nodig ter evaluatie van de behandeling.
Prognose is gebaseerd op analyse van grote klinische trials waarin wordt onderzocht welke
kenmerken voorspellend zijn voor de respons op en de overleving na chemotherapie. Dit kunnen
kenmerken zijn van de ziekte of de patiënt. IPI is de prognostische index voor NHL (non-hodgkin
lymfomen).
Effect van therapie is bedoeld om de respons op verschillende behandelingen naar vaste criteria te
beoordelen. Respons, duur respons, toxiciteit, overleving, ziektevrije overleving en event-free
survival (geen relapse, overlijden aan andere oorzaken) zijn belangrijk voor de beoordeling.
Bloedproliferatie, differentiatie en verstoring bij kanker
Bij normaal beenmerg cytologie moet je de botfragmentjes zoeken waarbij bloedcellen in
verschillende stadia zijn vertegenwoordigd zoeken. Bij acute myeloide leukemie is een ophoping van
ongedifferentieerde cellen te zien.
Onrijpe cellen komen normaal nooit voor in het bloed, uitsluitend in het beenmerg. Aanwezigheid
van onrijpe myeloide celeln, lymfoide cellen geeft een indicatie dat er iets mis is.
Progenitorcellen zorgen voor snelle aanmaak van nieuwe cellen wanneer dit nodig is. Ze kunnen veel
delingen doorlopen en uiteindelijk uitdifferentieren. Pluripotente stamcellen kunnen nog alles
worden. Aan het eind van deling en differentiatie vindt je unipotente cellen. Progenitorcellen worden
ook wel transit amplifying cells genoemd. Uitzondering op deze hiërarchie zijn de colonstamcellen.
De darmstamcel is wel een snel-delende stamcel; hoog vermogen tot proliferatie.
Voorlopercellen hebben geen vermogen tot zelfvermeerdering.
Stamceltransplantatie is beenmergherstel na totale lichaamsbestraling en chemotherapie bij ziekten
van het hematopoietisch systeem (leukemie, lymfoom, immuundeficienties, aplastische anemie), zijn
meestal allo-SCT (donor). Wordt ook gedaan voor beenmergherstel bij patiënten met solide tumoren
die zware chemotherapie (dosis-escalatie) hebben ondergaan; auto-SCT (eigen stamcellen).
Stamcellen worden dan vóór de chemo levend ingevroren en na de chemo weer terug gegeven.
Experimenteel is nog de behandeling van autoimmuunziekten (harde reset van immuunsysteem);
auto-SCT. Experimenteel is ook de gentherapie bij immuundeficienties, om de stamceldefecten te
repareren. Heeft echter grote kans op leukemie te induceren bij patiënten.
Hematopoietische stamcellen liggen in regulerende niches. De functie van niches zijn regulatie van
stamceleigenschappen en bescherming tegen toxische invloeden. Stamcel homing; stamcellen vinden
hun weg naar de niches (chemoattractie). De vasculaire niche is gekoppeld aan bloedvaten in
beenmerg, spelen ook een belangrijke rol in het nestelen van de stamcellen.
Erytropoietine (EPO) is een groeifactor die de differentiatie tot erytrocyt stimuleert. Als een cel
reageert op groeifactor, komt dit doordat de cel bindt met receptor aan GF. Het myeloproliferatief
syndroom is een vorm van leukemie die chronisch is. Het wordt veroorzaakt in dit proces van
signaaltransductie. Door mutatie van mtJAK2.