ALLE WERKGROEPEN INLEIDING PRIVAATRECHT
Week 1:
Opdracht 2
Wat is de relatie tussen de begrippen rechtshandeling, overeenkomst en verbintenis?
Een rechtshandeling (art. 3:33 BW) houdt in dat de persoon een rechtsgevolg beoogde hij het
handelen. Rechtsgevolg verandert de juridische positie. Een overeenkomst (artt. 6:217 BW) wordt door
partijen gesloten en is een vorm van verbintenis. Een overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling,
twee of meer partijen werken samen. Een verbintenis is tot een prestatie gericht en verplicht ook tot
een prestatie. Hieruit blijkt dat beiden een rechtshandeling zijn.
Eenzijdige overeenkomst. Een overeenkomst waaruit één verbintenis tot stand komt: schenking
(overeenkomst waarbij een persoon een verbintenis kent en de ander hier geen aansprakelijkheid of
recht aan kan ontlenen) art. 3:175 BW. Verbintenis om niet/ om baat
Schenking is altijd een gift, gift is niet altijd een schenking. Bij schenking verandert de juridische positie,
bij gift niet perse.
Wederkerige overeenkomst. Art 6:261 BW. Bijv. koop (7:1 BW).
Schuldeiser en schuldenaar: levering product en betaling vd koopprijs; allebei de partijen wisselen deze
positie dus af afhankelijk van het type verbintenis.
Opdracht 4
Beantwoord de volgende vragen:
a. Is schenking een meerzijdige rechtshandeling?
Nee eenzijdig. Er vindt geen samenwerking plaats tussen meerdere partijen. De ontvanger hoeft de
schenking niet te accepteren. Art. 6:213 BW
b. Is onverschuldigde betaling een overeenkomst?
Nee, maar wel een verbintenis. Art. 6:203 De eiser heeft recht op terugvordering van het bedrag.Het
is een rechtmatige daad, zie titel 4 bovenaan.
c. Is een overeenkomst een verbintenis?
Ja, een overeenkomst is een verbintenis. art. 6:213 BW
De overeenkomst zelf is geen verbintenis? Er vloeien verbintenissen voort uit de overeenkomst.
Werkgroep 2
Opdracht 3a
Bespreek met je groepje argumenten voor c.q. tegen de stelling dat de rechtsgeschiedenis een
meerwaarde heeft voor juristen. Een aantal studenten zal in de werkgroep gevraagd worden te
debatteren over deze stelling.
Voor:
als jurist is het van belang om te weten hoe wetten gevormd zijn en waarom.
, - Gemaakte fouten worden zo makkelijker herkend en weerhouden.
- Verbanden kunnen alleen gelegd worden door alle kennis te hebben over het verleden en van een
afstand ernaar te kijken
- Om naar de toekomst te kunnen kijken, is kennis uit het verleden nodig. Alleen zo kun je toekomstig
recht vormen
Tegen;
In de praktijk heeft wets- en rechtsgeschiedenis geen nut.
- Het gaat om de toepassing van de wet in de huidige maatschappij en hoe die wordt opgenomen bij de
burgers
- Bij het maken van nieuwe wetten hoort niet naar oude wetten gekeken te worden, maar naar de
maatschappelijke ontwikkelingen en andere gebieden zoals economie en psychologie.
- De tijd die rechtenstudenten hebben kan beter gebruikt worden om internationaal recht te bestuderen. De
wereld wordt steeds meer vervlochten en andere rechtsgebieden moeten dus ook bij de jurist bekend
zijn.
Goudse Bouwmeester
De opdrachten c tot en met f zijn bedoeld om het arrest in zijn historische context te plaatsen. De
algemene (evaluatieve) vraag die hiermee dient te worden bepleit en beantwoord is: Was de
rechtsregel die de Hoge Raad formuleerde in het arrest destijds revolutionair?
a. Noem de argumenten die de Hoge Raad ten grondslag legt aan zijn beslissing. Bespreek ook welke
interpretatiemethode de Hoge Raad hierbij gebruikt (denk terug aan de interpretatiemethoden die zijn
behandeld in de cursus Grondslagen van recht).
De Hoge Raad volgt een teleologische en een rechtshistorische interpretatiemethode. Het gebruikte 2
duidelijke argumenten.
Ten eerste was de reden van K om het geld te betalen zijn schuldgevoel, fatsoen of iets dergelijks.
Hiermee wordt artikel 1395 lid 2 overtreden en kan het geld niet teruggevorderd worden. Dit is een
manier van teleologisch interpreteren. De Hoge Raad kijkt naar het doel van het wetsartikel.
Ten tweede wordt genoemd dat artikel 1395 BW is ontleend aan de code civil. Hier bleek al uit dat een
natuurlijke verbintenis niet alleen geldt op basis van het positieve recht, maar ook op voorschriften van
de moraal en het fatsoen. Dit is een rechtshistorische interpretatiemethode (ander rechtssysteem dan op
dat moment geldend). De Hoge Raad benadrukt de bedoeling van de wetgever.
b. Advocaat-Generaal Besier behandelt in zijn conclusie de historische wortels van het leerstuk
‘natuurlijke verbintenis’. Bespreek de standpunten van drie rechtsgeleerden die Besier noemt: Domat,
Pothier en Opzoomer. Zoek op wie zij waren, wanneer ze leefden en wat hun betekenis is geweest voor
het Nederlandse recht. Zie ook de noot van Paul Scholten.
Jean Domat: 1625- 1696, inspiratiebron voor de Code Civil van Napoleon (Lois civiles dans leur ordre
naturel)
Pothier:1699-1772, (Traté des obligations), een natuurlijke verbintenis bestaat tegenover een ander
persoon, bij onverschuldigde betaling hoort het bedrag niet terugbetaald te worden?
Opzoomer: rechtspositivist 1821- 1892, natuurlijke verbintenis moet een grondslag hebben in het
geldende recht
c. Vergelijk de door de Hoge Raad geformuleerde regel met het in 1992 ingevoerde art. 6:3 BW. Wat valt
u op?
Artikel3
1.Een natuurlijke verbintenis is een rechtens niet- afdwingbare verbintenis.
2.Een natuurlijke verbintenis bestaat:
a. wanneer de wet of een rechtshandeling aan een verbintenis de afdwingbaarheid onthoudt;
, b. wanneer iemand jegens een ander een dringende morele verplichting heeft van zodanige aard dat
naleving daarvan, ofschoon rechtens niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen als
voldoening van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt.
Net als de HR is in het BW opgenomen dat een natuurlijke verbintenis gelding heeft bij een morele
verplichting. Een codificatie (sub-b) van het arrest.
Het is best revolutionair omdat het echt niet uit de wet voortvloeit.
Anderzijds lijkt de geschiedenis zoals de code civil weer erg op de zedelijke verplichting en natuurlijke
verbintenis.
Rechtsgevolg natuurlijke verbintenis: art. 6:4 BW
Nakoming is een onverplichte rechtshandeling idzv Paulina
Natuurlijke schuld kan niet verrekenen; vordering is namelijk niet afdwingbaar (art. 6:217)
d. Welke verplichtingen van dringende morele aard kunt u in de actualiteit voor het huidige recht
bedenken? Probeert u eens via de UU-site (www.rechtsorde.nl) de Asser op te zoeken. Welke
voorbeelden worden daar genoemd?
Kerkgenootschap vrijwillige bijdragen
Scheiding zonder huwelijkse voorwaarden
Alimentatie
b. Uit de Instituten van Gaius blijkt dat elke verbintenis ontstaat uit contract of delict. Een naklassieke
bewerking van Gaius voegt daar nog een derde categorie aan toe: verbintenissen die ontstaan uit
verschillende andere oorzaken. Hoe kun je deze Romeinsrechtelijke bronnen van verbintenissen nog
terugvinden in boek 6 van het BW? Hoe verhoudt Quint/Te Poel zich daartoe?
3 verbintenissen: contract (titel 5 boek 6 BW: overeenkomsten in het algemeen), delict (titel 3 boek 6
Bw Onrechtmatige daad) en andere oorzaken (titel 4 boek 6: verbintenissen uit andere bron dan
onrechtmatige daad of overeenkomst).
We hebben in ins huidige stelsel een minder gesloten stelsel, want verbintenissen hoeven niet
strikteen wet te zijn zoals bij het Romeinse rechtsstelsel (anders kan er geen verbintenis zijn), maar
mogen ook uit een wet voortvloeien (art. 6:162 lid 2 BW).
Andere bronnen van verbintenissen zijn uit dwingend morele aard. De HR in Quint te Poel volgt deze
beschrijving. Ook overeenkomsten uit morele beginselen zijn gegrond. Redelijkheid en billijkheid is
genoeg om een overeenkomst opzij te zetten, maar in dit specifieke geval is dit beginsel niet van
toepassing.
“… dat uit deze woorden immers geenszins volgt, dat elke verbintenis rechtstreeks op enig wetsartikel
moet steunen, doch daaruit slechts mag worden afgeleid, dat in gevallen die niet bepaaldelijk door de
wet zijn geregeld, de oplossing van de wet past en aansluit bij de wél in de wet geregelde gevallen;”
Week 2:
Opdracht 1
Is in de volgende zaak een overeenkomst tot stand gekomen?
Overeenkomsten: art. 6:213 jo. art. 6:217 BW
Meerzijdige rechtshandeling: samenwerking vereist (art. 3:33 BW): wil en verklaring
Art. 6:217 aanbod (hofland hennis) en aanvaarding (art. 6:225) voor een overeenkomst.
Boek 6 is een type rechtshandeling, titel 2 van boek 3 gaat over alle rechtshandelingen
Verklaring, art. 3:37 BW lid 1: verklaring is vormvrij en kan dus mondeling
, Gerechtvaardigd vertrouwen art. 3:35 BW jo. 3:11 BW (goede trouw) > Eelman Hin + Westhoff
Spronsen
(heel soms is art. 6:248 beperkende werking)
- Logifeed doet een aanbod = eenzijdige gerichte rechtshandeling art. 3:33Bw > wil=/ verklaring!
- Van den Meijdenberg aanvaardt = eenzijdige, gerichte rechtshandeling art. 3:33BW >
wil=verklaring?
Overeenkomst tussen hen? Meerzijdige rechtshandeling art. 3:33 BW
Omdat wil is niet verklaring is er geen sprake van aanbod dus kan er geen overeenkomst zijn
ontstaan.
Aanvaarding is er wel; meijdenberg en man stellen meteen het papier op met de prijs
Gerechtvaardigd vertrouwen art. 3:35? Slaagt niet, ze wisten de normale prijs door de folder, van
den meijdenberg dringt sterk aan tot de paraaf (niet geheel vrijwillig gezet)
Onherroepelijk aanbod art. 6:219: zolang aanbod niet is aanvaard en aanvaarding niet is verzonden
Vrijblijvend aanbod: onverwijld herroepbaar
Aanbod vervalt: art. 6:221 schriftelijk aanbod binnen redelijke tijd, mondeling wanneer niet direct
is aanvaard
Opdracht 2
Frits de Groot lijdt al een aantal jaren aan depressies en ziet het leven vaak somber in. Sinds enige
tijd staat hij onder behandeling van een psychiater en het resultaat van die behandelingen is dat hij
veel minder last heeft van depressieve buien.
Frits is eigenaar van een auto, een 3 jaar oude Toyota Aygo (marktwaarde € 6000). Aangezien het
met hem sinds de behandelingen van de psychiater een stuk beter gaat, wil hij zijn auto verkopen en
met het ontvangen geld een motorfiets kopen. Het lijkt hem heerlijk om tochtjes met de motorfiets
te gaan maken.
Frits komt via Zara, een goede vriendin van hem, in contact met Bert. Bert is de buurman van Zara en
is op zoek naar een betrouwbare en zuinige tweedehands auto. Frits zegt tegen Bert dat hij zijn
Toyota Aygo voor € 5999 van de hand wil doen. Bert accepteert dit aanbod en geeft aan de Toyota
voor € 5999 te willen kopen.
Een week later deelt Frits, na een bezoek aan de psychiater, aan Bert mee dat zijn aanbod niet
serieus bedoeld was omdat hij op het moment dat hij het aanbod deed een depressieve bui had en
dus niet goed in staat was zijn wil te bepalen. Bert wil echter aan de koopovereenkomst vast houden
en eist dat de auto aan hem wordt geleverd. Bespreek of de vordering van Bert succesvol zal zijn.
Moet Frits de auto leveren aan Bert? Is er een overeenkomst tot stand gekomen volgens art. 6:213
jo 6:217 BW?
Overeenkomst = meerzijdige Rh art. 3 :33?
- De wil en de verklaring moeten overeenstemmen= aanbod
- Wil en verklaring moeten overeenstemmen= verklaring