Grondslagen Mirco-Economie MIDTERM
Vraag en aanbod
Standaard model: volkomen concurrentie
Veel kopers en verkopers, niemand beïnvloed de prijs, Homogene producten, alle partijen zijn
volledig geïnformeerd, vrije toe- en uittreding.
Vraagkant: Consument
Vraag hangt af van: Prijs product, Voorkeuren, Budget, Concurrerende goederen.
(Markt)vraagcurve geeft het verband weer tussen de vraag naar een goed en de prijs (Endogene
variabele) ervan. Alle andere factoren blijven constant. (Exogene variabelen). Als een exogene
variabele veranderd, verschuift de curve. Zorgt voor een nieuw evenwicht.
Wet van de vraag: Gevraagde hoeveelheid van product is negatief afhankelijk van de prijs. De
vraagcurve daalt (ceteris paribus). Voorwaarde is dat alleen prijs veranderd. Prijsverandering is
een verandering langs de curve. Verandering van een andere (exogene)factor zorgt voor een
verschuiving van de curve. Positieve exogene verandering zorgt voor een verschuiving naar
rechts, en een negatieve zorgt voor een verschuiving naar links. Sommige goederen, zoals luxe
goederen, kennen een positief verband tussen prijs en vraag.
Voorbeeld lineaire vraagcurve: Q D=100−2 P . Conventie: economen tekenen de hoeveelheid op
de horizontale as en de prijs op de verticale as. Daarom gebruiken we de inverse vraagcurve:
1 D
P=50− Q
2
Substituten: Een prijstoename van een ander goed kan positief of negatief zijn. Wanneer de
prijs van het ene goed hoger wordt, zal de vraag naar het andere goed stijgen.
Complementen: De prijstoename van het ene goed heeft geen effect op de vraag van het
andere. Beide producten blijven nodig.
Aanbodkant: Producenten
Aanbod hangt af van: Prijs product, Productiemiddelen, Prijzen productiefactoren.
(Markt)aanbodcurve geeft het verband weer tussen het aanbod van een goed en de prijs ervan.
Alle andere factoren blijven constant. Als een exogene variabele veranderd, verschuift de curve.
Zorgt voor een nieuw evenwicht.
, Wet van het aanbod: Aangeboden hoeveelheid van product positief afhankelijk van de prijs. De
aanbodcurve stijgt (ceteris paribus).
1 S
Net als bij de vraagcurve, teken je de inverse aanbodfunctie: QS =2 P−20 -> P=10+ Q .
2
Maximale prijs = choke price (functie gelijkstellen aan 0)
Marktevenwicht: snijpunt van de vraag- en aanbodcurve. Hierin worden de meeste producten
verkocht zonder dat er vraag- of aanbodoverschotten zijn. Hier is de evenwichtsprijs te vinden.
Bij hogere prijs: aanbodoverschot de prijs zal dalen totdat het weer in evenwicht is,. Bij lagere
prijs: vraagoverschot, de prijs zal stijgen totdat het weer in evenwicht is.
Een verandering in een exogene variabele kan de vraag- en/of aanbodcurve doen verschuiven.
Bijvoorbeeld: Toename in de vraag -> vraagcurve schuift naar rechts ->nieuw evenwicht ->
evenwichtsprijs stijgt -> evenwichtshoeveelheid stijgt.
D S
Q =Q Gelijknamig maken. Voorbeeld: -20+2P=100-2P
Elasticiteit
Prijselasticiteit van de vraag: maat voor hoe prijsgevoelig de vraag is
∆Q ∆Q
∗100 % ∗P
%verandering vraag Q ∆P
ε Q ,P =
D = =
%verandering prijs ∆ P Q
∗100 %
P
Bij een dalende vraagcurve ε Q ,P ≤ 0. Wanneer de prijs stijgt, daalt de vraag. Elasticiteiten zijn
D
handig omdat ze ‘eenheidsvrij’ zijn; het maakt niet uit of je de prijs meet in euro’s of dollars en
of je de hoeveelheid meet in kilo’s, grammen of aantallen. Hierdoor kan je elasticiteiten
vergelijken van bijvoorbeeld verschillende producten of over bepaalde perioden.
Punt-elasticiteit: Elasticiteit in een bepaalt punt van de curve, gevonden door te differentiëren.
∆Q
∗P
∆P
Q
Elastische vraag: ε Q D
,P
>1 . Als de prijs met 1% stijgt, daalt de vraag met meer dan 1%
Inelastische vraag: 0< ε Q D
,P
<1. Als de prijs met 1% stijgt, daalt de vraag met minder dan 1%
Speciale gevallen: