Bron: Handboek Seksuologie. Hoofdstuk 3 (blz
61 t/m 79)
Fysiologie van de seksuele respons
Seksuele responsiviteit bevindt zich niet alleen in
de genitaliën, maar in het hele lichaam (denk
hierbij aan: spierspanning, ademhaling, hartslag,
bloeddruk etc.). De genitaliën veranderen als
gevolg van verhoogde doorbloeding of
vasocongestie (= zwelling van de
lichaamsweefsels door lokaal verhoogde
doorbloeding en bloeddruk) tijdens de
opwinding. Dit is een van de belangrijkste
fysiologische kenmerken van seksuele opwinding
en is bij man en vrouw waarschijnlijk ongeveer
hetzelfde. Bij vrouwen leidt het tot zwelling van
de clitoris, bulbus vestibuli , uterus (=
baarmoeder), vagina en labia (= schaamlippen)
en tot vaginale lubricatie (= vaginale
afscheiding). Bij mannen leidt het tot verhoogde
doorbloeding en bloedstuwing in de cavernen van
de corpora cavernosa (= zwellichaampjes) tot
erectie. Vele structuren spelen bij genitale
zwelling een rol: innervatie, vascularisatie,
arterioveneuze anastomosen en glad spierweefsel
etc.
,Fysiologie van vasocongestie:
Vasocongestie maakt genitale
zwelling en vaginale lubricatie
mogelijk. Het meeste is bekend
van over de regulering van een
erectie. Dit wordt niet geregeld
door het parasympathische deel
van het autonome zenuwstelsel,
zoals gedacht werd, maar het
sympathische deel is juist actief.
Bepaalde stoffen, zoals
fentolamine of fenoxybenzamine,
geven hier aanleiding tot een
langdurige erectie (= priapisme).
Activering van de erectie berust
zowel op de cholinerge
transmissie, als op de remming van
adrenerge transmissie.
Het werkingsmechanisme wordt
nog gecompliceerd door een non-
adrenerg, non-cholinerg systeem
(NANC), waarbinnen vasoactive
intestinal polypeptide (VIP) en
stikstofmonoxide (NO) aanwezig
zijn als neurotransmitters.
Wanneer NO aan het NANC-
zenuwuiteinde wordt afgescheiden,
leidt het tot productie van de
second messenger cyclisch
guanosinemonofosfaat (cGMP) in
het gladde spierweefsel van het
corpus cavernosum. Het cGMP
geeft via verlaging van
intracellulaire calciumconcentratie
aanleiding tot relaxatie van het
spierweefsel en daarmee
verhoogde instroom van bloed.
cGMP wordt uiteindelijk weer door PDE-5 afgebroken. Zijn er PDE-5-remmers aanwezig,
dan wordt cGMP niet afgebroken en blijft de erectie in stand gehouden. Dit mechanisme
werkt ongeveer hetzelfde voor mannen als voor vrouwen, alleen kunnen vrouwen met
seksuele opwindingsstoornissen nog steeds genitale vasocongestie laten zien. Daarnaast
maakt de vrouwelijke NO- en VIP-pathway gebruik van een andere second messenger dan de
mannelijke.
Erectie (& detumescentie)
Regulatie van de erectie is afhankelijk van 3 processen:
1. Verminderde vasoconstrictie: zorgt voor verwijding van arteriën en arteriolen
2. Relaxatie van het spierweefsel in trabekels, de scheidingswandenen tussen de
cavernen
zorgt beide voor het vullen van de cavernen (met bloed)
, 3. Corpus cavernosum functioneert als hydrostatisch skelet: dit komt door de dikke
tunica albuginea, waarbij ordening van de tunica-albugineavezels zodanig is dat er wel
verlenging en verdikking mogelijk is, maar nagenoeg geen verbuiging.
De skeletspieren die aanhechten op de crurae van de
corpora cavernosa onder op het bekken, hebben een
positief effect op het ontstaan van de erectie doordat
deze bij contractie het bloed distaal in de
zwellichamen en dus in de penis drukken. Deze
contracties vinden hoofdzakelijk reflectmatig plaats,
maar dit kan ook bewust gebeuren.
Detumescentie (= weer slap worden van de penis)
wordt veroorzaakt door tonusverhoging van de
arteriolen in het zwelweefsel en door contractie van
het gladde spierweefsel in de trabekels. De
zwellichamen raken hierbij praktisch leeg.
erectiestoornis: veroorzaakt door onvolledige
relaxatie van het gladde spierweefsel, veroorzaakt door
hoge sympathische tonus en/of verminderde productie van NO, en littekens in het kapsel van
het zwellichaam. Veneuze afvloed uit het zwellichaam wordt daardoor onvoldoende
belemmerd.
Vaginale lubricatie
In de cervix liggen kliertjes die onder basale
condities een geringe hoeveelheid vocht in de vagina
brengen zodat deze vochtig genoeg blijft om de
vaginawanden niet tegen elkaar te laten ‘plakken’. In
de reproductieve fase van het leven heeft de vagina
een zuur milieu (pH +/- 5.2), voor de puberteit en na
de menopauze ligt de vaginale pH hoger (+/- rond de
6 of 7).
Transsudatie: seksuele stimulatie leidt tot
vasodilatatie; de vasocongestie en het toegenomen
oppervlak van met bloed gevulde capillairen die hier
het gevolg van zijn, veroorzaken een toegenomen
hydrostatische druk die een plasmatranssudaat (=
vocht) uit de capillairen door het vaginale epithelium
‘drukt’. Dit transsudaat heeft een te hoge
natriumconcentratie om weer te worden opgenomen,
waardoor in het lumen van de vagina maar ook rond
de introitus en de kleine schaamlippen de
vochtigheid aanzienlijk toeneemt. Dit vocht zorgt
voor een neutralere pH en hogere pO2, wat de kans
op overleving van zaadcellen stimuleert.
Climax
De seksuele climax bestaat uit 2 componenten: de fysiologische, gericht op de lichamelijke
veranderingen, en de psychologische, wat gelijk staat aan het orgasme.
, Zaadlozing (ejaculatie)
Zaadlozing wordt onderscheiden in 2 fasen: emissie, waarbij sperma in de urethra wordt
geperst, en de expulsie, waarbij het sperma door reflexmatige contracties van de
dwarsgestreepte bekkenbodemspieren naar buiten gestuwd. 70% komt uit de vesiculae
seminales, 20% uit de prostaat en de rest uit de epididymis en de klieren van Cowper.
Emissie komt reflexmatig/autonoom tot stand door sympathisch gereguleerde contractie van
het gladde spierweefsel van verschillende onderdelen in de penis. In de urethra wordt druk
opgebouwd, door contractie van de blaashals en het proximale prostaatweefsel, die voorkomt
dat het ejaculaat terugschiet de blaas in (= retrogade ejaculatie).
Tijdens de expulsie vindt, afhankelijk van somatische innervatie, verder transport naar het
uiteinde van de penis plaats. Ritmische samentrekkingen van de spieren beïnvloeden de druk
in de urethra en de dwarsgestreepte spieren hieromheen. Deze samentrekkingen zorgen ervoor
dat het ejaculaat uit de urethra geperst wordt.
Vrouwen kunnen dit ook ervaren, maar bij hen is het in de vorm van een kleine hoeveelheid
vloeistof met kenmerken van sperma (prostaatspecifiek antigeen en zure fosfatase) of in de
vorm van urineverlies (= coïtaal urineverlies).
Bekkenbodemcontracties
Alle bekkenbodemspieren doen mee aan de invloed op de urethrale druk. De contracties van
deze spieren dragen bij aan de snelle beëindiging van de vasocongestie. Bij zowel de man als
vrouw treden deze contracties op tijdens een orgasme, hoewel deze bij de vrouw zwakker en
variabeler zijn en vaak korter duren. Het is moeilijk om in de contracties één element te
vinden dat de climax kenmerkt. Rectale drukpatronen werden onderzocht en hieruit bleek dat
er ‘onrustige’ contracties plaatsvonden, wat wijst op het optreden van onwillekeurige
contracties tijdens de climax.
Cardiovasculaire veranderingen
Seksuele opwinding gaat gepaard met toename van hartslag, ademhaling en bloeddruk, vooral
rondom het orgasme. De hartslag tijdens seksuele activiteit bedraagt ongeveer 70% van de
maximale hartslag. Systolische en diastolische bloeddruk nemen tijdens seksuele activiteit
toe, maar gaan niet ‘door het dak’.
Spieractiviteit van vagina en baarmoeder
De baarmoeder trekt tijdens een orgasme samen,
waarvoor oxytocine verantwoordelijk is.
Tenteffect: fornix posterior rekt uit en wordt hoger,
tijdens grote seksuele opwinding is dit maximaal.
Retroversie: omhoog komen en achteroverkantelen
van de baarmoeder (weg van de vagina) tijdens
seksuele opwinding en ene ‘dip’ van de baarmoeder
rondom het orgasme.
beide effecten zijn door onderzoek bevestigd, maar
er is geen bewijs voor volumevergroting van de
baarmoeder.
Structuur en werking van geslachtshormonen
Het endocriene systeem scheidt hormone af die via de
bloedcirculatie naar doelwitweefsel worden vervoerd
om daar (lokaal) effectief te sorteren. Vaak gebeurt dit