2020
SAMENVATTING
OWE3
INHOUDSOPGAVE
ANATOMIE EN FYSIOLOGIE (1 – 51)
1 – WEEK 1 SPIJSVERTERINGSSTELSEL
6 – WEEK 2 DIABETES MELLITUS
14 – WEEK 3 OBESITAS EN METABOOL SYNDROOM
18 – WEEK 4 BLOED EN STOLLING
27 – WEEK 5 NIEREN EN URINEWEGEN
33 – WEEK 6 ZENUWSTELSEL
39 – WEEK 7 PALLIATIEVE ZORG EN OUDER WORDEN
VERPLEEGTECHNISCHE VAARDIGHEDEN (52- 82)
1 – NEUS-MAAGSONDE VOEDING, BMI EN PEG-SONDE
4 – DIABETES INSULINE EN BLOEDGLUCOSE
6 – SOORTEN WONDEN WONDGENEZING, ANAMNESE, BEHANDELPLAN EN SOORTEN VERBAND
13 – WONDZORG DRAINS, HECHTINGEN EN AGRAFEN
19 – WONDZORG ZWACHTELEN EN DECUBITUS
24 – COMPRESSIEF ZWACHTELEN ULCUS CRURIS
29 – TILLIFTEN VALPREVENTIE
COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN (83-94) VERPLEEGKUNDIG REDENEREN
1 – WEEK 1 (95-111)
3 – WEEK 2 1 – WEEK 1
5 – WEEK 3 4 – WEEK 2
6 – WEEK 4 7 – WEEK 3
7 – WEEK 5 8 – WEEK 4
9 – WEEK 5
10 – WEEK 6 0
16 – WEEK 7
, OWE 3
Week 1 – Spijsverteringsstelsel
Algemene bouw
De functie van het spijsverteringsstelsel kan opgesplitst worden in een aantal afzonderlijke
taken:
o Opname van voedsel uit het uitwendige milieu (eten en drinken)
o Mechanische verkleining en menging van het voedsel (kauwen en kneden)
o Chemische bewerking door enzymen (vertering)
o Vervoer van voedsel door het spijsverteringskanaal (peristaltiek)
o Overdracht van de voedingsstoffen aan het bloed (resorptie)
o Uitscheiding van onverteerde en onverteerbare stoffen (ontlasting)
Aan het spijsverteringskanaal onderscheiden we de mondholte, keelholte, slokdarm, maag,
dunne darm en dikke darm. Organen zoals de alvleesklier, lever en de galblaas
ondersteunen de spijsvertering.
De wand van het spijsverteringskanaal bestaat van binnen naar buiten uit vier lagen;
mucosa, submucosa, muscularis en serosa
Mucosa (slijmvlies) – Het slijm dient als glijmiddel voor het voedseltransport en beschermt
de wand tegen de chemische werking van spijsverteringssappen.
Submucosa – Een relatief dikke bindweefsellaag met bloedvaten, lymfevaten etc.
Muscularis – Het spiergedeelte van de wand die bestaat uit glad spierweefsel en verdeeld is
in een binnenste laag kringspieren en daaronder een laag lengtespieren. Als deze twee kort
na elkaar samentrekken resulteert dat in peristaltiek, dit zorgt ervoor dat voedsel vooruitkomt
Serosa – Het viscerale blad van het buikvlies (niet aanwezig rond de slokdarm)
Spijsverteringskanaal
Mondholte (cavum oris)
Het begin van het spijsverteringskanaal en onderdeel van de luchtwegen, het is een
multifunctioneel orgaan. Het dak van de mondholte wordt gevormd door het gehemelte
(palatum). Het voorste gedeelte is hard en hoe verder naar achteren hoe zachter, het eindigt
in de huig (uvula). De zijkanten worden gevormd door de wangen en lopen uit in de lippen
(labia).
Structuren in de mond die een rol spelen bij de voedselbewerking zijn de tong, de
kauwspieren, het gebit en de speekselklieren.
Tong (lingua) – De tong is een spier, die vastzit met de tongriem en aan de achterkant met
het tongbeen (os hyoideum). Het tongslijmvlies bevat een groot aantal smaakpapillen die
weer smaaksensoren bevatten.
Kauwspieren – De kauwspieren trekken de onderkaak Functies mondholte
tegen de bovenkaak aan waardoor er een kauwbeweging
o Keuren van voedsel
ontstaat.
o Verkleining van voedsel
Gebit – Gevormd door de tanden en kiezen, in een
o Vermengen met
bovenkaak (maxilla) en de onderkaak (mandibula), deze
twee zijn hoefijzervormig en passen op elkaar (occlusie) speeksel
o Enzymatische afbraak
Speekselklieren – Hier wordt speeksel (saliva)
van koolhydraten door
geproduceerd. Speeksel bevat het enzym ptyaline
ptyaline
o Afweer door speeksel
o Inslikken van
voedselbrok 1
, OWE 3
(speekselamylase). Speeksel ondersteund de afweer doordat het de mond de hele tijd
schoonspoelt.
Bij het kauwen wordt het voedsel klein gemaakt en wordt de oppervlakte van het voedsel
vergroot. Hierna wordt het doorgeslikt, het slikken bestaat uit twee fasen; een willekeurige en
onwillekeurige fase. De willekeurige fase bestaat uit het sluiten van de mond, de tong vormt
dan een brok en schuift deze naar achteren. Hierna start de onwillekeurige fase, de
slikreflex. Een sluitspier ontspant, de huig wordt naar boven geduwd en sluit de neusholte af.
De weg naar de openstaande luchtpijp wordt afgesloten doordat het strotklepje (epiglottis)
door de tongbeweging achterover kantelt. Hierna beweegt het strottenhoofd (larynx) zich
omhoog en is de luchtweg afgesloten.
Het tegenovergestelde is de kokhalsreflex, deze treedt op wanneer de keelwand ruw
geprikkeld wordt
Keelholte (farynx)
De buisvormige ruimte vanaf de neusholte tot aan het strottenhoofd en de slokdarm.
Neus-keelholte (nasopharynx) – Deze bevind zich achter de neusholte en is in dienst van
de ademhaling
Mond-keelholte (oropharynx) – Ligt ter hoogte van de mondholte en is de
gemeenschappelijke ruimte voor de ademhaling en het voedseltransport
Strottenhoofd-keelholte (laryngopharynx) – Het deel tot aan het strottenhoofd en
slokdarm
Slokdarm (oesophagus)
Een gespierde buis die de keelholte met de maag Functie slokdarm
verbindt, hij vertoont drie vernauwingen; de bovenste,
middelste en onderste vernauwing. Ter hoogte van de Transport van het voedsel van de
bovenste vernauwing bestaat de muscularis, de kring- keelholte naar de maag, dit
en lengtespieren, uit dwarsgestreept spierweefsel. Dit gebeurt door middel van
gedeelte functioneert als sluitspier (sfincter), hij is peristaltiek.
gewoonlijk gesloten en gaat alleen open tijdens het
slikken. Ter hoogte van de onderste vernauwing bevindt zich de tweede sfincter, deze gaat
terugstroming van de maaginhoud naar de slokdarm tegen.
Maag (ventriculus/ gaster)
Een opgeblazen gedeelte van het spijsverteringskanaal waar voedsel tijdelijk wordt
opgeslagen en mechanisch/chemisch bewerkt wordt. Aan de maag zijn vijf delen te
onderscheiden
- Maagingang (cardia) – Het deel waar de slokdarm in uitmondt.
- Maagkoepel (fundus) – Hierin kan zich gas bevinden, dit is vooral ingeslikte lucht
- Maaglichaam (corpus) – Het grote verticale deel van de maag
- Maaguitgang (pars pylorica /antrum) – Het laatste deel van de maag.
- Maagportier (pylorus) – Het vernauwde uiteinde van de maaguitgang. In de wand hiervan
bevindt zich de m. sphincter pylori, dit is een kringspier die de maag afsluit van de
twaalfvingerige darm (duodenum)
2
, OWE 3
In de maag wordt maagsap geproduceerd, dit wordt geregeld door de maagsapklieren.
Maagsap bestaat uit meerdere dingen
Functies maag
➢ Pepsinogeen; Niet-actieve voorstadium van
pepsine. o Tijdelijke opslag van voedsel
➢ Zoutzuur (HCI); Zet pepsinogeen om in pepsine, o Kneden en vermengen van
verlaagt de zuurgraad van de voedselbrij, voedsel met maagsap
vernietigt opgegeten eiwitten en heeft een o Vertering van eiwitten door
ontsmettende werking. enzym pepsine
➢ Intrinsieke factor; Noodzakelijk om Vitamine B12 o Afweer van het lichaam doordat
in het bloed op te nemen. veel ziekteverwekkers door het
➢ Slijm; Vormt de beschermende laag voor de zure maagsap worden gedood.
maagwand.
Maagportierreflex -> Doet de m. sphincter pylori sluiten nadat een portie zure chymus
(spijsbrij) naar de twaalfvingerige darm is doorgelaten.
Pylorus is de maagportier, de maaguitgang met in de wand de m sphincter pylori, een
kringspier die de maag afsluit van de twaalfvingerige darm.
Dunne darm (intestinum tenue)
Hier vindt de eindvertering van de chymus plaats en worden de voedingsstoffen vanuit het
darmlumen in het bloed opgenomen. De dunne darm bestaat uit drie delen;
Twaalfvingerige darm (duodenum); In de binnenbocht van het duodenum ligt de kop van
de alvleesklier.
Nuchtere darm (jejunum); Deze begint onder de maag en links van de wervelkolom. Hij
heet zo omdat deze bij lijkschouwing meestal geen chymus bevat.
Kronkeldarm (ileum); Dit is het langste dunne darm gedeelte.
In het duodenum wordt de zure chymus geneutraliseerd, zodat de enzymen uit de pancreas
en darmsapklieren optimaal werken.
Pancreassap bevat; slijm, bufferende stoffen,
Dikke darm
amylase (koolhydraatafbraak), lipase
- Opslag van onverteerde voedselbestandsdelen, de
(vetafbraak), trypsine en proteasen (beiden
chymus wordt ingedikt via waterresorptie via de dikke
eiwitafbraak). Via de galbuis wordt gal (voor
darmwand.
de emulgatie van vet) aan de chymus
toegevoegd. - Darmflora leven van voedselresten en leveren
bruikbare stoffen als vitamine K, B5 en B8
- Heeft als functie transport en ontlasting van de resten
Dikke darm (intestinum crassum)
van de spijsvertering en het indikken van de chymus
Het laatste deel van het
spijsverteringskanaal. De onderdelen van de
dikke darm zijn als volgt;
Blindedarm (caecum): Een zakvormig deel onder de plaats waar het ileum overgaat in de
dikke darm, aan het einde bevindt zich het wormvormig aanhangsel (appendix vermiformis)
Karteldarm (colon): Het grootste deel van de dikke darm, deze bestaat uit vier delen. Het
opstijgende deel (colon ascendens), het dwarse deel (colon transversum), het afdalend deel
(colon descendens) en het S-vormig deel (colon sigmoideum)
Endeldarm (rectum): Het laatste deel van de dikke darm, het rectum eindigt in de anus.
3