Probleem 1 – Prevalentie en ontwikkeling van jeugdcriminaliteit
Prevalentie van jeugdcriminaliteit
Laan, A.M. van der, & Goudriaan, H. (2016) – Monitor Jeugdcriminaliteit
Monitor Jeugdcriminaliteit Document dat periodiek de ontwikkelingen in jeugdcriminaliteit in kaart brengt, meer specifiek bevat
(MJC) het een beschrijving van de ontwikkelingen in jeugdige daders en verdachten. De centrale vraag in
deze rapportage is: ‘Welke ontwikkelingen zijn er in de omvang, aard en afdoening van de
jeugdcriminaliteit in de periode van 1997 tot 2015?’
Jeugd Overkoepelende term voor jongeren in de leeftijd van 10 tot en met 22 jaar.
Twaalfminners 10- en 11-jarigen, kunnen nog niet strafrechtelijke worden vervolgd
Minderjarigen 12- tot en met 17-jarigen
Jongvolwassenen 18- tot en met 22-jarigen
Verschillende type • Zelfrapportage van daderschap
bronnen → Kunnen een aanvulling vormen op politie- en justitiestatistieken, geven namelijk inzicht in
gegevens die niet bekend zijn bij politie en justitie.
→ Biedt met name inzicht in de lichtere en veelvoorkomende vormen van delinquent
gedrag.
→ Slechts een deel van de jongeren wordt bevraagd of jongeren weigeren om deel te
nemen. Met name Marokkaanse en Turkse jongeren, jongvolwassenen en jongeren die
eerder in aanraking zijn geweest met de politie bevinden zich in de nonresponsgroep.
Illegalen en toeristen blijven bij deze bron ook buiten beschouwing.
→ Er kan sprake zijn van over- en onderschatting van het gedrag.
• Politie- en justitiestatistieken
Hieronder vallen verdachten van een misdrijf volgens de politie én strafrechtelijke daders
waarbij het OM of de rechter een jongere schuldig heeft bevonden.
→ Geven een compleet beeld van alle jeugdige verdachten, strafrechtelijke daders en
afdoeningen tegen jeugdigen.
→ Biedt ook inzicht in de meer ernstige feiten.
→ Niet alle delicten en daders worden bij de politie bekend, waardoor slechts zicht is op
een beperkt deel van de werkelijke criminaliteit (naar schatting één derde).
→ Niet alle registraties van verdachten leiden tot aanhouding of vervolging, vanwege
onvoldoende bewijs.
→ De cijfers worden beïnvloed door veranderingen in prioriteit en/of werkprocessen bij de
politie.
• Gecombineerde bronnen
Hoewel beide bronnen hun mogelijkheden en beperkingen hebben, bieden ze in combinatie
op dit moment de best mogelijke informatie om de ontwikkelingen in daderschap van
criminaliteit onder jeugdigen in kaart te brengen, omdat het elkaar aanvult. Voor de
toekomst zouden nieuwe technologieën kunnen helpen bij het beter monitoren (analyseren
sociale media of gedragingen) of sensoren van smartphones als indicatoren.
Onlinecriminaliteit Onlinedelicten kunnen worden onderscheiden in:
- Cyberdelicten = feiten waarbij ICT doelwit is, zoals hacken of DDoS-aanvallen (meest gepleegd
door jongvolwassenen).
- Gedigitaliseerde delicten = feiten die online worden gepleegd, zoals bedreiging of oplichting via
een webwinkel (meest gepleegd door minderjarigen).
,Belangrijke bevindingen Lange termijn ontwikkelingen (1997-2015):
over de jeugdcriminaliteit • De algemene daling in de jeugdcriminaliteit die is ingezet in 2008 continueert tot 2015.
in Nederland
• De daling in jeugdcriminaliteit o.b.v. zelfrapportage is minder sterk dan blijkt uit politie- en
justitiestatistieken.
Korte termijn ontwikkelingen (2010-2015):
Twaalfminners
• Geen betrouwbare registraties bij politie of justitie, omdat zij vanwege hun leeftijd nog niet
strafrechtelijk aansprakelijk zijn. De gegevens zijn dus enkel op basis van zelfrapportage.
• 20% van de twaalfminners rapporteert een delict te hebben gepleegd. Het gaat hierbij
voornamelijk om lichte feiten (slaan zonder verwonding, diefstal producten <10,-).
• Naar schatting komt slechts 1% van deze populatie in aanraking met de politie.
Minderjarigen
• Informatie op basis van de twee type bronnen (zelfrapportage en politie- en
justitiestatistieken).
• Er is een afname te zien van criminaliteit binnen deze doelgroep, ongeacht afkomst,
gemeente of type delict (behalve drugs). Hoe sterk deze afname is, verschilt erg per bron:
zelfrapportage (9% afgenomen), politiestatistieken (39% afgenomen) en justitiestatistieken
(48% afgenomen).
Jongvolwassenen
• Informatie op basis van de twee type bronnen (zelfrapportage en politie- en
justitiestatistieken). Van het jaar 2015 enkel zelfrapportage gegevens bekend.
• De afname in deze populatie is procentueel gezien het sterkst onder sociaaleconomische
groepen met de kleinste kans om als verdachte te zijn geregistreerd.
, • Onder jongvolwassenen neemt het relatieve aantal verdachten en strafrechtelijke daders
onder mannen sterker af dan onder vrouwen. Hierdoor wordt het gat tussen de geslachten
steeds kleiner.
Algemeen
• Het verschil tussen seksen wordt kleiner bij jongvolwassenen, niet bij strafrechtelijk
minderjarigen.
• Er zijn nauwelijks nog verschillen tussen herkomstgroepen in zelfrapportagecijfers, maar de
verschillen zijn groot in politiestatistieken.
• Het aantal zaken dat door de OM en ZM wordt afgedaan is afgenomen.
• De beperkte registratie van cyber- en gedigitaliseerde delicten in politie- en
justitiestatistieken maakt uitspraken over trends in jeugdig daderschap niet mogelijk.
• Zelfgerapporteerde cyber- en gedigitaliseerde delicten is onder jeugdigen aanzienlijk. We
weten niet of de traditonele vormen van offline criminaliteit plaatsmaken voor online-vormen
van criminaliteit.
Conclusie ! In Nederland neemt het aandeel jeugdigen dat betrokken is bij criminaliteit af, ongeacht de bron die
we gebruiken om criminaliteit te meten en ongeacht de achtergrondkenmerken van de jongeren.
Wel varieert te sterkte waarmee de criminaliteit afneemt per doelgroep en per bron. Zo laten de
minderjarigen een grotere afname zien dat de jongvolwassenen en laten politie- en justitiegegevens
een sterkere daling zien dan blijkt uit de zelfrapportage gegevens.
Verder wordt het verschil tussen seksen kleiner bij jongvolwassenen. Ook zijn er nauwelijks
verschillen aanwezig tussen herkomstgroepen in zelfrapportages, maar enorm in de
politiestatistieken.
De ontwikkeling van jeugdcriminaliteit
Odgers, C.L. et al. (2008) – Female and male antisocial trajectories: from childhood origins to adult.
Inleiding
Ontwikkelingstheorie van De ontwikkeling van criminaliteit is in te delen in twee trajectgroepen:
misdaad van Terrie Moffitt - Life-course-persistent (LCP) groep
- Adolesecent-limitied (AL) groep
Life-course-persistent De ‘life-course-persistent offender’, ook wel de recidivist of de levensloopbestendige dader
offender (LCP) genoemd, wordt gekenmerkt door:
- Sociale, familiaire en neurologische beperkingen in de ontwikkeling.
- Deze groep laat al in de adolescentie (of zelfs in de kindertijd) asociaal of agressief gedrag zien en
dit houdt aan tot in de volwassenheid, de problemen zijn dus aanhoudend en pathologische van
aard.
- 5% van de populatie is een life-course-persistent offender.
Adolescent-limited De ‘Adolesecent-limited offender’, komt vaker voor en wordt gekenmerkt door:
offender (AL) - De gedragsproblemen ontstaan in de adolescentie en worden gezien als gewoon, bijna normaal
voorkomend.
- Het kan verklaard worden vanuit de maturity gap: de kloof tussen het biologische proces van
volwassen worden en de toegang tot volwassen privileges en verantwoordelijkheden.
- Er wordt vanuit gegaan dat ze jeugdigen de overgang tot volwassenheid beter doorlopen dan de
LCP-groep, omdat er bij hen minder sprake is van sociale, familiaire en neurologische
ontwikkelingsbeperkingen. Hier kwam later kritiek op.
Theoretische verschil - LCP-groep: Volgens de traditionele theoretische indeling zijn er in verhouding meer mannen in de
tussen mannen en LCP-groep. Dit zou komen door risicofactoren als een hoge hartslag, symptomen van het
vrouwen zenuwstelsel, een moeilijk temperament, hyperactiviteit en schoolse prestaties/leermogelijkheden.
- AL-groep: Volgens de traditionele theoretische indeling zijn er evenveel mannen als vrouwen in de
AL-groep. Maar uit steeds meer onderzoeken komt naar voren dat vrouwen ook een vroege start
gepaard met agressiviteit en opstandig gedrag kunnen hebben.
Onderzoeksvragen
Ontwikkelingsverloop Komen de drie subgroepen (LCP, AL en lage antisociale groep) voor bij zowel mannen als vrouwen
in een 30-jarig prospectief geboorte cohort studie? Is er nog een aanvullende subgroep nodig zoals
‘childhood limited’ of ‘low-level chronic’?
Groep Het ontstaan van criminaliteit in de kindertijd (childhood limited of LCP): komen de resultaten
overeen met de theoretische categorie-indelingen?