Toegestane
hulpmiddelen: Niet geannoteerde wettenbundel
SVA-code: RE111/SJ111
Aantal pagina’s
(inclusief voorblad
IN TE VULLEN DOOR STUDENT:
Naam: Opleiding
Klas:
Studentnummer: Eerste jaar van
inschrijving:
Lees alvorens over te gaan tot beantwoording van de vragen eerst aandachtig navolgende
regels!
Het proeftentamen bestaat uit 24 meerkeuzevragen.
De cesuur is vastgesteld op 70%. Dit betekent dat wanneer je 17 meerkeuzevragen
goed beantwoordt je een voldoende (5,5) hebt behaald. Je hebt 50 minuten de tijd.
Het is enkel toegestaan niet-geannoteerde wettenbundels bij het proeftentamen te
gebruiken.
Antwoorden dienen op het ICLON-formulier met zwarte pen of potlood te worden
ingevuld.
Lees zorgvuldig de instructie op de achterzijde van het ICLON-formulier.
Vul de gevraagde informatie in op het voorblad van het ICLON-formulier.
Op het gele antwoordblad kun je de antwoorden invullen. Dit is echter enkel voor
eigen gebruik. Antwoorden op het gele antwoordblad worden niet nagekeken. Het gele
antwoordblad dient ter controle bij de inzage.
Het ICLON-formulier en de vragen dienen aan het einde van het tentamen bij de
surveillanten te worden ingeleverd.
Het gele antwoordblad mag je mee naar huis nemen.
Telefoons dienen tijdens het tentamen uit te staan en mogen niet ter hand worden
genomen, dit zal worden aangemerkt als een onregelmatigheid tijdens het tentamen.
De uitslag wordt ten vroegste na tien werkdagen en uiterlijk na vijftien werkdagen
bekend gemaakt.
Voornoemde regels doen uiteraard geen afbreuk aan overige geldende regelingen!
Proeftentamen Inleiding Staatsrecht 2012/2013 1
,1. Wat is geen rechtsbron?
A. De algemene voorwaarden bij een overeenkomst tussen twee partijen.
B. De in de maatschappij levende opvattingen.
C. De uitspraak van een rechter.
2. Je wilt een straatfeest organiseren en hebt daarvoor een vergunning nodig van de
gemeente. De gemeente moet een besluit nemen over de vraag of deze vergunning al dan
niet wordt verleend. Dit besluit valt onder de regels van
A. burgerlijk recht.
B. taatsrecht.
C. bestuursrecht.
3. Welke stelling is juist?
A. Het EVRM is in Nederland rechtstreeks van toepassing.
B. Binnen de Nederlandse rechtsorde speelt het internationaal recht geen belangrijke
rol.
C. Nederland heeft met betrekking tot internationale verdragsbepalingen een
dualistisch stelsel.
4. In het privaatrecht speelt de overheid
A. nooit een rol.
B. altijd een rol.
C. soms een rol.
5. Wanneer een grondrecht een beperkingsclausule bevat dan dient deze beperking te
worden opgenomen in een
A. AMvB.
B. Koninklijk Besluit.
C. wet in formele zin.
6. Welke van onderstaande regelingen is geen bron van grondrechten?
A. Europees Verdrag van de Rechten van de Mens.
B. De Nederlandse Grondwet.
C. Weens Verdragenverdrag.
7. De vrijheid van meningsuiting is een voorbeeld van
A. een klassiek grondrecht.
B. een sociaal grondrecht.
C. ongeschreven recht.
8. Een man, samenwonend met zijn vriend in Leiden, wordt bij een sollicitatie op een
orthodox christelijke school afgewezen op grond van zijn seksuele voorkeur. Welke
grondrechten botsen?
A. Art 1. Gw botst met art. 10 Gw.
B. Art 1. Gw botst met art. 6 Gw.
C. Art. 6. Gw botst met art. 7 Gw.
9. Wat is een voorbeeld van decentralisatie?
A. De overdracht van bestuurlijke bevoegdheid door een provincie aan een gemeente.
B. De overdracht van wetgevende bevoegdheid door het parlement aan een minister.
C. De overdracht van bestuurlijke bevoegdheid door de minister aan de inspectie voor
het onderwijs.
10. Wat wordt verstaan onder de leer van de machtenscheiding?
A. De wetgevende macht is de hoogste macht; de uitvoerende en de rechtsprekende
macht zijn van die macht afhankelijk.
B. De wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht zijn onafhankelijk van
elkaar.
C. De rechtspraak controleert of de wetgevende macht niet ingaat tegen de
uitvoerende macht.
11. Duitsland is een
Proeftentamen Inleiding Staatsrecht 2012/2013 2
, A. bondsstaat.
B. statenbond.
C. eenheidsstaat.
12. Provinciale Staten stelt een provinciale verordening vast. Dit is een voorbeeld van
A. autonomie.
B. medebewind.
C. geen van beide.
13. Wat is in het staatsrecht een kenmerk van het begrip monisme?
A. Regering en volksvertegenwoordiging zijn strikt van elkaar gescheiden.
B. Ministers zijn lid van de volksvertegenwoordiging.
C. Coalitiepartijen stemmen vaak voor wetsvoorstellen van de regering.
14. Wat was een uitkomst van de ‘Luxemburgse Kwestie’?
A. De koning kreeg meer macht ten koste van het parlement.
B. De koning mocht zelf geen wetten meer maken.
C. De vertrouwensregel deed haar intrede.
15. Wat is juist met betrekking tot het districtenstelsel?
A. Het werd in Nederland in 1917 ingevoerd.
B. Het garandeert een goede afspiegeling van de samenleving.
C. Het maakt coalitievorming meestal overbodig.
16. Wat is juist met betrekking tot het stelsel van evenredige vertegenwoordiging?
A. Het werd in Nederland in 1917 afgeschaft.
B. Het garandeert een goede afspiegeling van de samenleving.
C. Het maakt coalitievorming meestal overbodig.
17. Wat is juist met betrekking tot coalitievorming?
A. De informateur is meestal de toekomstig Minister-president.
B. De formateur wordt door de Tweede Kamer benoemd.
C. De informateur stelt de ministersploeg samen.
18. Wat is niet juist met betrekking tot het begrip ‘kabinet’?
A. Het is de naam voor de ministers en Koning tezamen.
B. Het krijgt doorgaans de naam van de Minister-president.
C. Het begrip staat niet in de (Grond)wet vermeld.
19. Algemeen verbindende voorschriften zijn altijd opgenomen in:
A. een wet in materiële zin
B. een wet in formele zin
C. een wet in materiële zin die geen wet in formele zin is
20. Welke stelling is juist?
A. De Eerste Kamer heeft net als de Tweede Kamer het recht van initiatief en het
recht van amendement bij het indienen van een wetsvoorstel
B. De Eerste Kamer heeft het recht op interpellatie, het recht van enquête en het
recht om vragen te stellen bij de behandeling van een wetsvoorstel maar niet het
recht om een wetsvoorstel in te dienen
C. De Tweede Kamer heeft uitsluitend het recht om vragen te stellen, het recht van
interpellatie en het recht van enquête
21. Als Ivo Opstelten namens de regering een wetsvoorstel indient betekent dat dit
wetsvoorstel betrekking heeft op de portefeuille
A. Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
B. Veiligheid en Justitie.
C. Financiën.
Proeftentamen Inleiding Staatsrecht 2012/2013 3
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper margriet95. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.